tot tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening. Verweerder
heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een tijdelijk, feitelijk
overdrachtsbeletsel en dat dit niet tot gevolg heeft dat de vaststelling van de
verantwoordelijkheid van Italië onrechtmatig is. De rechtbank wijst ter vergelijking op de
uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020en 30 oktober 2020betreffende een
circular
lettermet betrekking tot het coronavirus, wat eveneens een tijdelijk overdrachtsbeletsel
betrof. Daarnaast verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2022
betreffende de opschorting van overdrachten door de Roemeense autoriteiten. Daarin heeft
de Afdeling geoordeeld dat vanwege de bindende overdrachtstermijnen in artikel 29, eerste
en tweede lid, van de Dublinverordening gewaarborgd is dat onzekerheid over overdracht
van een vreemdeling van beperkte duur is. Hoewel onzeker is hoelang de opschorting van de overdrachten naar Italië zal voortduren, leidt dit niet tot de conclusie dat het bestreden
besluit onrechtmatig is of dat verweerder de asielaanvraag onverplicht in behandeling moet
nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Daarbij is ook van belang dat een fictief akkoord op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening gelijk wordt gesteld met een aanvaarding van het verzoek om eiser over te nemen. Daarmee hebben de Italiaanse autoriteiten toegezegd de internationale verplichtingen jegens eiser na te komen.