ECLI:NL:RBDHA:2023:3076

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
NL23.1862
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritreeër, zijn asielaanvraag had ingediend op 24 juli 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat Italië niet kan worden vertrouwd vanwege tekortkomingen in de asielprocedure en het opvangsysteem. De rechtbank heeft de zaak op 1 maart 2023 behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser, en dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft echter niet kunnen aantonen dat dit in zijn geval anders is. De rechtbank wijst op eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die bevestigen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1862

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.1864, op 1 maart 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te hebben. Op 24 juli 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 2 juli 2022 illegaal Italië is ingereisd. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening [2] . Omdat Italië niet binnen twee maanden heeft gereageerd op dat verzoek staat met ingang van 13 oktober 2022 de verantwoordelijkheid van Italië vast op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe aan dat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Er zijn tekortkomingen in de asielprocedure en in het opvangsysteem van Italië. Daarbij wordt verwezen naar de
circular lettervan de Dublin-Unit Italië van 5 december 2022 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 24 februari 2023 [3] . Van belang is hierbij ook dat er slechts sprake is van een fictief claimakkoord. Bij terugkeer is opvang dus niet gegarandeerd. Verweerder heeft ten onrechte geen gebruik gemaakt van artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser.
5. Uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is ook recentelijk nog door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bevestigd. [4] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is hier niet in geslaagd.
6. Uit de
circular lettervan 5 december 2022 volgt dat er sprake is van een verzoek
tot tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening. Verweerder
heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een tijdelijk, feitelijk
overdrachtsbeletsel en dat dit niet tot gevolg heeft dat de vaststelling van de
verantwoordelijkheid van Italië onrechtmatig is. De rechtbank wijst ter vergelijking op de
uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020 [5] en 30 oktober 2020 [6] betreffende een
circular
lettermet betrekking tot het coronavirus, wat eveneens een tijdelijk overdrachtsbeletsel
betrof. Daarnaast verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2022 [7]
betreffende de opschorting van overdrachten door de Roemeense autoriteiten. Daarin heeft
de Afdeling geoordeeld dat vanwege de bindende overdrachtstermijnen in artikel 29, eerste
en tweede lid, van de Dublinverordening gewaarborgd is dat onzekerheid over overdracht
van een vreemdeling van beperkte duur is. Hoewel onzeker is hoelang de opschorting van de overdrachten naar Italië zal voortduren, leidt dit niet tot de conclusie dat het bestreden
besluit onrechtmatig is of dat verweerder de asielaanvraag onverplicht in behandeling moet
nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Daarbij is ook van belang dat een fictief akkoord op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening gelijk wordt gesteld met een aanvaarding van het verzoek om eiser over te nemen. Daarmee hebben de Italiaanse autoriteiten toegezegd de internationale verplichtingen jegens eiser na te komen.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.