ECLI:NL:RBDHA:2023:2953

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
NL23.1408
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitspraken over Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 15 februari 2023, is de zaak behandeld van een eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij zij het standpunt van de verweerder heeft gevolgd dat er nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten aanzien van Italië. De rechtbank heeft vastgesteld dat de situatie in Italië, hoewel er tekortkomingen zijn, niet zodanig is dat het vertrouwen in de behandeling van Dublinclaimanten in Italië niet meer gerechtvaardigd is. De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser, waaronder de Circular Letter van 5 december 2022, verworpen, en geconcludeerd dat deze geen afbreuk doen aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en aangegeven dat er binnen een week hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1408

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S. van den Anker).

Procesverloop

In het besluit van 16 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 7 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser is geboren op [datum] 1998 en heeft de Eritrese nationaliteit. Eiser heeft op 19 juni 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 26 november 2021 illegaal via Italië het grondgebied van de lidstaten is ingereisd en op 14 januari 2022 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Duitsland.
Standpunt van verweerder
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] ; daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat er ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan en dat verweerder eiser daarom mag overdragen aan Italië. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel in het algemeen
4. Voorop staat dat verweerder ten aanzien van Italië in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling [3] heeft in verschillende uitspraken die gaan over de situatie in Italië voor Dublinclaimanten geoordeeld dat de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kent maar dat deze niet maken dat verweerder ten aanzien van Italië niet langer mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [4] De door eiser genoemde rapporten van SFH-OSAR van mei 2019 en juni 2021 zijn reeds door de Afdeling beoordeeld met als conclusie dat deze geen wezenlijk ander beeld schetsen van de situatie in Italië voor Dublinclaimanten dan uit de reeds eerder beoordeelde landeninformatie volgt. Dat betekent dat deze rapporten geen concrete aanwijzingen bieden voor het oordeel dat Dublinclaimanten bij overdracht aan Italië een reëel risico lopen op een met artikel 3 van het EVRM [5] of artikel 4 van het Handvest [6] strijdige behandeling. Eiser heeft ook niet anderszins aannemelijk gemaakt dat er kans is op strijd met de voorgenoemde artikelen wegens de huidige praktijk in Italië ten aanzien van Dublinterugkeerders. Eiser heeft geenszins onderbouwd dat wegens een veranderd politiek klimaat in Italië niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan in het kader van Dublinterugkeerders.
De Circular letter
5. Eiser stelt dat er niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, gelet op de Circular Letter van 5 december 2022 waarin de Italiaanse autoriteiten verzoeken om overdrachten tijdelijk op te schorten wegens gebrek aan opvangplekken.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank volgt niet uit de Circular Letter en het bericht van 4 januari 2023 van de Italiaanse autoriteiten (waarin de Italiaanse Dublinunit desgevraagd heeft laten weten aan de Nederlandse Dublinunit dat de Circular Letter van 5 december 2022 nog geldt), dat verweerder niet langer kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Voor de motivering van dit oordeel volstaat de rechtbank met een verwijzing naar de motivering in een eerdere uitspraak van deze zittingsplaats hierover, te weten de uitspraak van 19 januari 2023. [7] De rechtbank oordeelde in die uitspraak dat de opschorting van overdrachten aan Italië in het kader van de Dublinverordening moet worden beschouwd als een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. Dat Italië, zoals verweerders gemachtigde ter zitting heeft gemeld, inmiddels heeft laten weten dat de overdrachten weer met één week zijn opgeschort, tot de tweede week van februari, doet hier niet aan af, omdat dit nog steeds duidt op een tijdelijk beletsel.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Lopar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.De Afdeling bestuursrecht van de Raad van State.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 24 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1788, en 26 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2497.
5.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.