ECLI:NL:RBDHA:2023:282
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering visum kort verblijf op basis van onvoldoende binding met land van herkomst
In deze zaak heeft eiseres, een Ghanese nationaliteit, beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Buitenlandse Zaken, dat haar aanvraag voor een visum kort verblijf is afgewezen. De rechtbank heeft op 8 december 2022 de zaak behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Eiseres had verzocht om een visum voor een kort verblijf van 1 juni tot 30 juni 2022 om haar echtgenoot te bezoeken. De minister heeft de aanvraag afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van sociale en economische binding met Ghana, en twijfels over de terugkeer na het verblijf.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar zorg voor haar minderjarige zoon in Ghana en dat de kosten van haar verblijf niet hoog zouden zijn. Ook heeft zij gesteld dat zij over voldoende middelen beschikt door inkomsten uit verhuur en een onroerend goed. De rechtbank oordeelt echter dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eiseres haar binding met Ghana onvoldoende heeft aangetoond. De rechtbank concludeert dat de minister een ruime beoordelingsmarge heeft en dat de twijfels over de terugkeer van eiseres naar Ghana gerechtvaardigd zijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd van haar economische situatie en dat de door haar overgelegde documenten niet overtuigend zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.