ECLI:NL:RBDHA:2022:6230

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
28 juni 2022
Zaaknummer
AWB 21/4112
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag voor kort verblijf op basis van onvoldoende bewijs van terugkeer en middelen van bestaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Gambiaanse eiseres en de Minister van Buitenlandse Zaken. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland, met als doel haar partner te bezoeken. De aanvraag werd op 21 april 2021 afgewezen, omdat de verweerder twijfels had over het voornemen van eiseres om Nederland tijdig te verlaten en over haar financiële middelen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat zij eerder op visum in Nederland verbleef en altijd tijdig terugkeerde naar Gambia. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de eerdere visumervaringen van eiseres niet als bewijs voor haar betrouwbaarheid konden worden gezien. Ook werd vastgesteld dat de verweerder niet had onderzocht of eiseres onder de uitzonderingscategorieën voor COVID-19 viel. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het eerder betaalde griffierecht van € 181,- aan eiseres moest worden vergoed. De proceskosten van eiseres werden vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/4112

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres,

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. D. Schaap,
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

gemachtigde: mr. Y.D. Ancion.

Procesverloop

Met het besluit van 21 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Met het besluit van 5 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 april 2022 in Dordrecht op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens is voor eiseres verschenen [naam] (hierna: referent). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum eiser] en heeft de Gambiaanse nationaliteit. Op 20 april 2021 heeft zij een aanvraag voor een visum voor kort verblijf ingediend. Zij heeft hierin als verblijfsdoel opgegeven dat zij haar partner, zijnde referent, in Nederland wil bezoeken. Referent is geboren op [geboortedatum referent] en heeft de Nederlandse nationaliteit.
Besluiten
2.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de visumaanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij het doel en de omstandigheden van haar voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond, zij niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken en er redelijke twijfel bestaat over haar voornemen om het grondgebied van de lidstaten voor het verstrijken van het visum te verlaten.
2.2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de visumaanvraag gehandhaafd op de drie weigeringsgronden als hiervoor vermeld en op een (nieuwe) vierde weigeringsgrond, namelijk dat eiseres als reiziger van buiten de Europese Unie (EU), gezien de COVID-19-pandemie, moet worden beschouwd als een bedreiging van de volksgezondheid.
Beroepsgronden
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit.
Ten aanzien van de weigeringsgronden dat zij het doel en de omstandigheden van haar voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond en dat er twijfel bestaat of zij het grondgebied van de lidstaten voor het verstrijken van het visum zal verlaten, heeft eiseres – samengevat – aangevoerd dat zij twee keer eerder een visum voor Nederland heeft gekregen, terwijl haar persoonlijke omstandigheden (ongehuwd, geen kinderen en werkeloos) destijds niet anders waren dan nu, en dat zij tot twee keer toe tijdig is teruggekeerd naar Gambia. Eiseres meent dat zij hiermee haar betrouwbaarheid heeft bewezen. Hierbij komt dat referent al eerder als referent en garantsteller heeft gefungeerd en en dat de vreemdeling voor wie hij dit deed ook tijdig is teruggekeerd. Ook hij heeft dus zijn betrouwbaarheid bewezen. Verweerder heeft met deze omstandigheden in het bestreden besluit onvoldoende gedaan, zodat het bestreden besluit op dit punt volgens eiseres onvoldoende is gemotiveerd.
Ten aanzien van de weigeringsgrond dat eiseres niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, heeft eiseres – samengevat – aangevoerd dat referent garant voor haar staat en dat hij beschikt over verschillende zelfstandige en duurzame inkomstenbronnen. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met de maandelijkse inkomsten die referent uit woningverhuur ontvangt.
Ten aanzien van de weigeringsgrond dat eiseres wordt beschouwd als een bedreiging van de volksgezondheid, heeft eiseres – samengevat – aangevoerd dat verweerder niet heeft onderzocht of eiseres valt onder één van de uitzonderingscategorieën op de geldende reisbeperkingen in verband met COVID-19. Eiseres doelt hierbij met name op de uitzonderingscategorie voor partners met een langeafstandsrelatie.
Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat zij ten onrechte niet is gehoord op het bezwaar.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 32, eerste lid, van Verordening 810/2009 (Visumcode), voor zover van belang, wordt een visum geweigerd:
a. indien de aanvrager:
[…]
ii. het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
iii. niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor zijn terugreis naar het land van herkomst of verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar hij met zekerheid zal worden toegelaten, of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen;
[…]
vi. wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid als omschreven in artikel 2, lid 19, van de Schengengrenscode, of de internationale betrekkingen van één van de lidstaten, en met name of hij om dezelfde redenen met het oog op weigering van toegang gesignaleerd staat in de nationale databanken van de lidstaten;
[…]
of
indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
Beoordeling
5. De rechtbank stelt voorop dat uit het arrest Koushkaki van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862, volgt dat de autoriteiten bij het onderzoek van een visumaanvraag over een ruime beoordelingsruimte beschikken met betrekking tot de toepassingsvoorwaarden van (onder andere) artikel 32, eerste lid, van de Visumcode en de beoordeling van de relevante feiten, om te bepalen of een van de weigeringsgronden aan de aanvrager kan worden tegengeworpen. Dit betekent dat de rechtbank het standpunt van verweerder dat een weigeringsgrond zich voordoet slechts terughoudend kan toetsen.
Twijfel over tijdige terugkeer en doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf
6. Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaten voor het verstrijken van het visum te verlaten (weigeringsgrond als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode) en, in het verlengde daarvan, dat eiseres het doel en de omstandigheden van haar voorgenomen verblijf onvoldoende heeft aangetoond (weigeringsgrond als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii, van de Visumcode), overweegt de rechtbank als volgt.
6.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich bij zijn beoordeling of de tijdige terugkeer naar het land van herkomst (of verblijf) door de vreemdeling voldoende gewaarborgd is in belangrijke mate mag laten leiden door de intensiteit van de sociale en economische binding van die vreemdeling met zijn land van herkomst (of verblijf). Al naar gelang de sociale en/of economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling om tijdig terug te keren toe- of afnemen.
6.2.
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de sociale en economische binding van eiseres met Gambia (zeer) gering is. Eiseres heeft dit standpunt van verweerder in beroep niet betwist. Dit leidt echter in dit specifieke geval nog niet tot het oordeel dat verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om tijdig terug te keren naar Gambia. Naar het oordeel van de rechtbank kan de tijdige terugkeer naar het land van herkomst door de vreemdeling namelijk ook voldoende worden gewaarborgd door andere factoren dan het hebben van een stevige sociale en/of economische binding met het land van herkomst. Indien een vreemdeling gemotiveerd aanvoert dat zijn tijdige terugkeer wordt gewaarborgd door ‘andere factoren’ als hiervoor bedoeld, dient verweerder dit standpunt van de vreemdeling, indien hij dit niet volgt, deugdelijk gemotiveerd te weerleggen.
6.3.
In dit geval heeft eiseres zich reeds in bezwaar op het standpunt gesteld dat haar tijdige terugkeer naar Gambia voldoende wordt gewaarborgd door ‘andere factoren’, te weten de omstandigheden dat zij twee keer eerder op een (multiple entry) visum voor kort verblijf in Nederland heeft verbleven – namelijk in het najaar van 2018 en rond de zomer van 2019 – en twee keer tijdig is teruggekeerd naar Gambia. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet betwist dat eiseres twee keer eerder op een visum voor kort verblijf in Nederland heeft verbleven en twee keer tijdig is teruggekeerd naar Gambia. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit echter niet deugdelijk gemotiveerd waarom deze omstandigheden, waaruit blijkt dat eiseres bij herhaling de visumregels heeft nageleefd en daarmee een zekere betrouwbaarheid heeft laten zien, niet voldoende waarborgen bieden voor (wederom) een tijdige terugkeer door eiseres naar Gambia. Verweerder heeft in het bestreden besluit in reactie op dit standpunt van eiseres namelijk (hoofdzakelijk) volstaan met de mededeling van algemene aard dat elke aanvraag op zijn eigen merites moet worden beoordeeld, zonder vervolgens te onderkennen dat tot de merites van deze specifieke zaak nu juist behoort dat eiseres tot twee keer toe de visumregels heeft nageleefd en daarmee een zekere betrouwbaarheid heeft getoond. Het gevolg hiervan is dat een concrete, op de situatie van eiseres toegespitste beoordeling van voormelde ‘andere factoren’ in het bestreden besluit ontbreekt.
6.4.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het standpunt van verweerder dat de weigeringsgronden als weergegeven onder 6. zich voordoen, niet berust op een deugdelijke motivering. In zoverre kan het bestreden besluit dan ook niet in stand blijven. De (in het bestreden besluit vermelde) omstandigheden dat eiseres in haar aanvraag heeft aangegeven dat zij een visum aanvraagt voor een verblijfsduur van 178 dagen en dat eiseres een vluchtreservering – let op: geen reeds betaalde vliegtickets – heeft overgelegd waaruit een verblijfsduur in Nederland van 177 dagen blijkt, leiden niet tot een ander oordeel. Het is, in aanmerking genomen dat een vreemdeling met een visum voor kort verblijf 90 dagen binnen een periode van 180 dagen in Nederland mag verblijven, alleszins denkbaar dat dit een en ander berust op een misverstand van de zijde van eiseres en gelet hierop lag het, bezien vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid, op de weg van verweerder om hierover navraag te doen bij eiseres of referent. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, kon hij er in het bestreden besluit niet rauwelijks vanuit gaan dat eiseres ook daadwerkelijk de bedoeling heeft om 177/178 dagen – en daarmee langer dan de toegestane 90 dagen – in Nederland te verblijven.
Voldoende middelen van bestaan
7. Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat eiseres niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken (weigeringsgrond als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub iii, van de Visumcode), overweegt de rechtbank als volgt.
7.1.
Niet in geschil is dat eiseres zelf niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. Ter discussie staat of referent, die zich garant stelt voor eiseres, voldoende solvabel is. Een garantsteller is voldoende solvabel als hij zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan (zie paragraaf A1/4.7. van de Vreemdelingencirculaire 2000). Daarvan is sprake als de garantsteller een inkomen heeft dat ten minste gelijk is aan het bestaansminimum voor echtparen (ten tijde van de aanvraag was dit: € 1684.80 per maand) en dat ten minste nog één jaar beschikbaar is.
7.2.
Niet in geschil is dat referent beschikt over een AOW-uitkering van € 1.096,37 per maand en een pensioen van € 50,- per maand. Referent stelt in aanvulling hierop te beschikken over (onder meer) inkomsten uit woningverhuur. Ter onderbouwing hiervan heeft referent enkele bankafschriften overgelegd, waarop te zien is dat er op 28 februari 2021 een bijschrijving van € 1.125,- heeft plaatsgevonden (onder de omschrijving: “transfer of the rent of March 2021 for [adres] […]”) en op (of omstreeks) 30 mei 2021 eveneens een bijschrijving van € 1.125,-. Verder heeft referent een ‘huurovereenkomst woonruimte’ overgelegd. Hoewel dit document niet al te goed leesbaar is, valt hierin wel te lezen dat referent de verhuurder is, dat de huurprijs € 1.125,- per maand bedraagt en dat een minimale huurtermijn van 12 maanden is overeengekomen. Naar het oordeel van de rechtbank geeft het bestreden besluit er onvoldoende blijk van dat verweerder deze gegevens betreffende de inkomsten van referent uit woningverhuur, in samenhang, heeft betrokken bij zijn besluitvorming. Voor zover dat wel zou zijn gebeurd, geldt dat verweerder in het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij meent dat referent met voormelde stukken de regelmatigheid en duurzaamheid van zijn inkomsten uit woningverhuur onvoldoende heeft aangetoond. Verweerder heeft slechts volstaan met de mededeling dát dit onvoldoende is aangetoond, zonder aan de hand van de overgelegde stukken uit te leggen waarom hij die mening is toegedaan.
7.3.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het standpunt van verweerder dat de weigeringsgrond als weergegeven onder 7. zich voordoet, niet berust op een deugdelijke motivering en evenmin op een zorgvuldige voorbereiding. In zoverre kan het bestreden besluit dan ook evenmin in stand blijven.
Bedreiging van de volksgezondheid
8. Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat eiseres moet worden beschouwd als een bedreiging van de volksgezondheid (weigeringsgrond als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub vi, van de Visumcode), overweegt de rechtbank als volgt.
8.1.
Ten tijde van het bestreden besluit werd één van de uitzonderingscategorieën op de wegens COVID-19 ingevoerde inreisbeperkingen gevormd door vreemdelingen die een langeafstandsrelatie onderhouden met een Nederlander (tijdelijke regeling langeafstandsgeliefden). Eiseres stelt dat zij onder deze uitzonderingscategorie valt. Verweerder heeft in het bestreden besluit uitdrukkelijk te kennen gegeven dat hij niet heeft getoetst of eiseres voldoet aan de voorwaarden van één van de uitzonderingscategorieën.
8.2.
Gelet hierop berust het standpunt van verweerder dat de weigeringsgrond als weergegeven onder 8. zich voordoet niet op een deugdelijke motivering en evenmin op een zorgvuldige voorbereiding. Ook in zoverre kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
Horen op bezwaar
9. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden afgezien van het horen van een belanghebbende indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is sprake indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder niet van het horen van eiseres en/of referent heeft kunnen afzien.
Conclusie
10. Het beroep is gezien het voorgaande gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van de Awb.
Geschilbeslechting
11.1.
De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat verweerder de hiervoor geconstateerde gebreken niet in de beroepsfase heeft hersteld. In dit verband overweegt de rechtbank, aangaande de weigeringsgronden als onder 6. weergegeven, dat verweerder in het verweerschrift noch ter zitting deugdelijk heeft uitgelegd waarom de herhaaldelijk gebleken betrouwbaarheid van eiseres met betrekking tot het naleven van de visumregels niet voldoende waarborgen biedt voor wederom een tijdige terugkeer naar Gambia. De rechtbank onderschrijft het in beroep ingenomen standpunt van verweerder dat, om deze getoonde betrouwbaarheid op waarde te kunnen schatten, het van belang is te weten of de sociale en/of economische binding met Gambia ten tijde van het bestreden besluit anders was dan toen eiseres in het najaar van 2018 en de zomer 2019 op visa voor kort verblijf in Nederland heeft verbleven, maar volgt verweerder niet in zijn standpunt dat het op de weg van eiseres ligt om in deze procedure (opnieuw) inzicht te verschaffen in haar sociale en/of economische binding met Gambia in het najaar van 2018 en de zomer van 2019. Dit heeft eiseres reeds in haar vorige visumprocedures gedaan en verweerder kan de desbetreffende visumdossiers raadplegen om na te gaan hoe hij de sociale en/of economische binding van eiseres met Gambia in die procedures heeft beoordeeld. Aangaande de weigeringsgrond als onder 7. weergegeven, overweegt de rechtbank dat verweerder bij zijn in het verweerschrift ingenomen standpunt niet de wel leesbare elementen uit het overgelegde huurcontract heeft betrokken en in samenhang heeft bezien met de daarmee corresponderende gegevens uit de overgelegde bankafschriften. Voor zover verweerder meent dat hij voor een zorgvuldige beoordeling een leesbaarder exemplaar van het huurcontract nodig heeft, overweegt de rechtbank dat het in dit geval aan hem was om dit, door middel van een herstelverzuim, op te vragen bij referent. Aangaande de weigeringsgrond als onder 8. weergegeven overweegt de rechtbank dat verweerder in het verweerschrift niet aan de hand van de overgelegde informatie heeft beoordeeld of eiseres voldoet aan de voorwaarden van de tijdelijke regeling langeafstandsgeliefden. Voor zover verweerder meent dat hij daarvoor een volledig ingevulde relatieverklaring nodig heeft, overweegt de rechtbank dat het in dit geval aan hem was om dit, door middel van een herstelverzuim, op te vragen bij eiseres of referent.
11.2.
De rechtbank zal ook niet zelf in de zaak voorzien, omdat het aan verweerder is om te beoordelen of er zich één of meerdere weigeringsgronden voordoen en, als hij meent dat dit het geval is, dit deugdelijk te motiveren. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus, omdat, gelet op de aard van de gebreken, de wijze waarop die moeten worden hersteld en de aard en vorm van een eventuele vervolgprocedure bij een nieuw ongunstig besluit voor eiseres, niet valt in te zien dat eiseres op die manier eerder uitsluitsel krijgt in haar zaak dan als verweerder de opdracht wordt gegeven een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen binnen een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar, binnen voormelde termijn. In die nieuwe beslissing dient verweerder alsnog het gevraagde visum voor kort verblijf te verlenen of zijn weigering om het gevraagde visum voor kort verblijf te verlenen alsnog deugdelijk te motiveren.
Griffierecht en proceskosten
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 181,- moet vergoeden.
13. De rechtbank ziet om dezelfde reden ook aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Tchang, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 28 juni 2022.
De rechter en griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.