ECLI:NL:RBDHA:2021:13871

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
AWB 21/6462
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening visumaanvraag kort verblijf met voorwaarden

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening, ingediend door een verzoeker wiens aanvraag voor een visum voor kort verblijf was afgewezen door de Minister van Buitenlandse Zaken. De verzoeker, die momenteel in Kaapverdië verblijft, had het visum aangevraagd om bij de bevalling van zijn partner te zijn, die op korte termijn was uitgerekend. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een zwaarwegend spoedeisend belang, aangezien de partner van de verzoeker op 27 november 2021 zou bevallen. De voorzieningenrechter stelde vast dat de verweerder niet langer betwistte dat de verzoeker het doel en de omstandigheden van zijn verblijf aannemelijk had gemaakt, en dat hij bereid was zich aan voorwaarden te houden, waaronder het inleveren van zijn paspoort en het betalen van een borgsom. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, onder de voorwaarden dat de verzoeker een retourticket toont en een waarborgsom van € 25.000,- stort. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/6462

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 november 2021 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Wiersma),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder(gemachtigde: mr. F. Saglik).

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2021 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker voor het verlenen van een visum voor kort verblijf afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 november 2021 op zitting behandeld. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens zijn verschenen [naam referente] (referente) en [naam zus referente] (de zus van referente). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In dat kader moet getoetst worden of de gevraagde voorziening toegewezen moet worden omdat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
2. Verzoeker verblijft momenteel in Kaapverdië. Zijn partner [naam referente] , tevens referente, is zwanger van hem en is uitgerekend op 27 november 2021. Hij heeft daarom een visum voor kort verblijf aangevraagd om bij de bevalling te kunnen zijn en om vervolgens voor referente en het kind te kunnen zorgen, en om het kind te erkennen.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Verzoeker heeft evenmin aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken om zijn verblijf en/of terugreis te kunnen bekostigen. Daarnaast heeft verweerder aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat er redelijke twijfel bestaat over verzoekers voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het visum (vestigingsgevaar). Voorts heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat verzoeker een bedreiging vormt voor de volksgezondheid gelet op de COVID 19-pandemie.
4. Verzoeker beoogt met zijn verzoek om behandeld te worden als ware hij in bezit gesteld van voornoemd visum voor, naar ter zitting is gesteld, de periode van vier weken. De voorzieningenrechter stelt in dit kader voorop dat de gevraagde voorziening verstrekkend is in die zin dat toewijzing feitelijk neerkomt op een beslissing op de aanvraag waarvan de gevolgen niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. Toewijzing betekent dat verweerder voor een voldongen feit wordt gesteld. Volgens vaste jurisprudentie is voor een dergelijke vergaande beslissing, die het bestek van de voorlopige voorzieningenprocedure in principe te buiten gaat, slechts plaats indien een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe noopt en sterk getwijfeld moet worden aan de rechtmatigheid van het primaire besluit.
5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er sprake van een zwaarwegend spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening gelet op de datum waarop referente is uitgerekend. Dit belang wordt door verweerder eveneens erkend aangezien er voor familiebezoek voor een bevalling van een kind een uitzondering wordt gemaakt op het Europese inreisverbod vanwege de coronapandemie. De voorzieningenrechter zal daarom beoordelen of het primaire besluit evident onrechtmatig is.
6. Uit het verweerschrift en hetgeen verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht leidt de voorzieningenrechter af dat hij niet langer betwist dat verzoeker het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf in Nederland aannemelijk heeft gemaakt, dat referente en haar zus garant staan voor de kosten van het verblijf van verzoeker en dat verzoeker volledig is gevaccineerd tegen het Covid-virus. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker echter niet zijn economische en sociale binding met zijn land van herkomst aannemelijk heeft gemaakt waardoor twijfel blijft bestaan over zijn voornemen om Nederland te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het gevraagde visum.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van de aanvrager om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum, verweerder een ruime beoordelingsruimte toekomt. Bij die beoordeling laat verweerder zich mede leiden door de intensiteit van de sociale en de economische binding van een vreemdeling met zijn land van herkomst. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzoeker zijn economische en sociale binding met Kaapverdië onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Dit wordt ook niet betwist door verzoeker. De voorzieningenrechter is echter wel met verzoeker van oordeel dat dit onverlet laat dat er andere feiten en omstandigheden kunnen zijn die maken dat verzoeker aannemelijk kan maken dat zijn terugkeer wordt gewaarborgd.
7.1.
In dat kader heeft verzoeker aangeboden zijn paspoort in te leveren en zich te houden aan een meldplicht. Voor zover verweerder hem tegenwerpt dat hij te kennen zou hebben gegeven een aanvraag toetsing Unierecht in te willen dienen en dus permanent verblijf beoogt, hebben zijn gemachtigde en referente en haar zus ter zitting nog verklaard dat dit nu niet aan de orde is. Zij willen in de toekomst werken aan een definitief verblijf van verzoeker in Nederland, maar dit willen zij goed voorbereiden en verzoeker leert momenteel Nederlands. Het is echter nadrukkelijk niet de bedoeling om met de gevraagde visum definitief verblijf in Nederland te bewerkstelligen. Daarom heeft verzoeker ook aangeboden om een substantiële borgsom te betalen zodat zijn terugkeer wordt verzekerd. Hij heeft in dit kader een beschikking van de Belastingdienst Toeslagen van 15 juli 2021 overgelegd waaruit blijkt dat aan referente een schadevergoeding is toegekend van € 67.485,-. Uit het overgelegde bankafschrift blijkt dat dit bedrag daadwerkelijk is gestort op de rekening van referente.
7.2.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat er sprake is van feiten en omstandigheden die maken dat verweerder zich in redelijkheid niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdig zal terugkeren naar Kaapverdië. De voorzieningenrechter komt daarom tot het oordeel dat verweerder in de te nemen beslissing op bezwaar niet anders zal kunnen besluiten dan tot afgifte van het door verzoeker gevraagde visum voor kort verblijf. De voorzieningenrechter zal het verzoek om voorlopige voorziening dan ook toewijzen, in die zin dat verweerder zal worden opgedragen om aan verzoeker een visum voor kort verblijf te (doen) verstrekken voor de duur van vier weken. Om nakoming van de namens verzoeker ter zitting gedane toezeggingen te verzekeren, zal de voorzieningenrechter daaraan tevens de voorwaarden verbinden dat bij afgifte van het visum verzoeker een retourticket voor zijn reis van Kaapverdië naar Nederland zal tonen en dat referente op een door verweerder te bepalen bankrekening een waarborgsom zal storten ten bedrage van € 25.000,-. Aan de visumafgifte zal een wekelijkse meldplicht worden verbonden bij een door verweerder aan te wijzen instantie in Nederland belast met het toezicht op vreemdelingen en een eenmalige meldplicht bij het Nederlandse consulaat in Kaapverdië binnen 48 uur na terugkeer en daarbij zal tevens worden bepaald dat verzoeker zijn paspoort bij een door verweerder aan te wijzen instantie in bewaring zal geven.
8. Omdat het verzoek wordt toegewezen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Die kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.496,- (1 punt voor indienen verzoekschrift en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van
€ 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en draagt verweerder op binnen vier dagen na heden verzoeker een visum voor kort verblijf te (doen) verstrekken, geldig voor de duur van vier weken, onder de voorwaarden dat verzoeker een retourticket voor zijn reis van Kaapverdië naar Nederland toont en referente een waarborgsom stort ten bedrage van €25.000,-, onder oplegging van een wekelijkse meldplicht aan verzoeker bij een door verweerder aan te wijzen instantie in Nederland belast met het toezicht op vreemdelingen en een eenmalige meldplicht bij het Nederlandse consulaat in Kaapverdië binnen 48 uur na terugkeer en naar Nederland en onder de bepaling dat verzoeker zijn paspoort bij een door verweerder aan te wijzen instantie in bewaring zal geven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd te tekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.