ECLI:NL:RBDHA:2023:2761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bron van inkomen en objectieve voordeelsverwachting in belastingzaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2023, staat de vraag centraal of eiser een bron van inkomen heeft uit zijn activiteiten als ondernemer. Eiser, die in 2017 een eenmanszaak is gestart onder de naam '[bedrijfsnaam 4]', heeft in de jaren 2017 tot en met 2020 negatieve resultaten behaald. De inspecteur van de Belastingdienst heeft een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, die eiser heeft aangevochten. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij sinds 2021 positieve resultaten behaalt, maar heeft dit niet onderbouwd met bewijsstukken. De rechtbank concludeert dat de activiteiten van eiser geen bron van inkomen vormen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser kan zich niet beroepen op het vertrouwensbeginsel, omdat de criteria voor ondernemerschap voor de omzetbelasting en de inkomstenbelasting verschillen. De rechtbank wijst ook de verzoeken om proceskostenvergoeding af, omdat er geen onrechtmatigheid is vastgesteld in de handelwijze van de Belastingdienst.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/5267

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

2 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 2 juli 2021 op het bezwaar van eiser tegen de voor het jaar 2017 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2023.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mrs. [naam 1] en [naam 2] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Gedurende 2017 beschikt eiser over alle aandelen in [bedrijfsnaam 1] BV ( [bedrijfsnaam 1] BV) en [bedrijfsnaam 2] BV ( [bedrijfsnaam 2] BV). [bedrijfsnaam 1] BV houdt alle aandelen in [bedrijfsnaam 3] BV ( [bedrijfsnaam 3] BV).
2. Per 1 januari 2017 is eiser gestart met activiteiten in het kader van advisering op het gebied van claims en claimafhandeling en bemiddelingswerkzaamheden bij handelstransacties in de vorm van een eenmanszaak genaamd “ [bedrijfsnaam 4] ”.
3. In de periode van 2017 tot en met 2020 heeft eiser met de activiteiten in de eenmanszaak de volgende resultaten behaald:
Omzet
Kosten
Resultaat
2017
€ 0
€ 39.169
€ - 39.169
2018
€ 68.462
€ 104.117
€ - 35.655
2019
€ 39.530
€ 113.718
€ - 74.188
2020
€ 5.528
€ 25.873
€ - 20.345
4. Op 5 juni 2018 heeft eiser voor het jaar 2017 een aangifte IB/PVV ingediend. In de aangifte is een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 6.645.
5. Op 10 juni 2020 heeft verweerder vragen gesteld over de aangifte. Eiser heeft daar niet op gereageerd. Met dagtekening 8 september 2020 is de aanslag IB/PVV 2017 opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is, in afwijking van de ingediende aangifte, vastgesteld op € 85.331. Daarnaast heeft verweerder met dagtekening
8 september 2020 een aanslag Inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) 2017 opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 45.000.
6. Op 15 september 2020 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2017. Verweerder heeft de bezwaren gegrond verklaard, bij uitspraak op bezwaar is het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 40.331 en het bijdrage-inkomen van de aanslag Zvw is vastgesteld op nihil.
7. Tussen partijen is in geschil of de activiteiten van eiser onder de naam “ [bedrijfsnaam 4] ” een bron van inkomen vormen.
8. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onderneming en dat de bedrijfslasten derhalve in aftrek moeten worden toegelaten. Ter onderbouwing van dit standpunt voert eiser aan dat zijn activiteiten bestaan uit het verrichten van bemiddelingswerkzaamheden tussen potentiële klanten en leveranciers, de overname en afhandeling van claims en het geven van advies op het gebied van claims en claimafhandeling. De behaalde verliezen zijn ontstaan door aanloopkosten. Volgens eiser behaalt hij sinds 2021 positieve opbrengsten met de activiteiten. Daarnaast heeft eiser gesteld dat hij vertrouwen kan ontlenen aan de omstandigheid dat verweerder in een controlerapport met betrekking tot de aangiften omzetbelasting van eiser heeft vastgesteld dat de eenmanszaak een onderneming is en met omzetbelasting belaste activiteiten uitoefent.
9. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.
Bron van inkomen
10. Van een bron van inkomen is sprake als wordt deelgenomen aan het economisch verkeer met het doel om voordeel te behalen en het behalen van voordeel in redelijkheid kan worden verwacht. De vraag of in enig jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting moet in beginsel worden beantwoord op basis van feiten en omstandigheden van dat jaar. Feiten en omstandigheden van andere jaren kunnen echter licht werpen op het antwoord op de vraag of in het betreffende jaar sprake is van een objectieve voordeelsverwachting en mogen daarom mede in aanmerking worden genomen [1] .
11. Zoals onder 2 weergeven is er van 2017 tot en met 2020 sprake van negatieve resultaten. Dan brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat eiser feiten en omstandigheden aannemelijk moet maken die de conclusie rechtvaardigen dat desalniettemin sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. Eiser heeft in dit kader aangevoerd dat er sprake is van aanloopkosten in de vorm van juridische kosten die voortkomen uit de juridische procedures die eiser heeft lopen tegen diverse partijen. Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij verwacht dat deze claims op korte termijn worden toegekend en zullen leiden tot positieve resultaten. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij sinds 2021 winsten behaald met de activiteiten op het gebied van bemiddeling bij handelstransacties. Derhalve is er volgens eiser wel degelijk sprake van een objectieve winstverwachting.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee geen feiten en omstandigheden gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat er in het onderhavige jaar objectief gezien sprake was van een redelijkerwijs te verwachten voordeel. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat sprake is van een jarenlang negatief resultaat en dat eiser geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat niettemin objectief gezien sprake was van een redelijkerwijs te verwachten voordeel uit de in 2017 verrichte werkzaamheden. Voorts heeft eiser zijn stelling dat hij sinds 2021 positieve resultaten behaald, ondanks dat hij daar meerdere malen toe in staat is gesteld in zowel de bezwaarfase als in de beroepsfase zijn stelling niet onderbouwd met stukken. Dat eiser ter zitting heeft gesteld – zonder dit nader te onderbouwen – dat hij zich thans succesvol bezig houdt met kapitaalbemiddeling, maakt het voorgaande niet anders.
13. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de activiteiten geen bron van inkomen vormen. Het in 2017 met de activiteiten behaalde negatieve resultaat kan daarom niet in aanmerking worden genomen. Verweerder heeft dan ook het negatieve resultaat terecht buiten beschouwing gelaten bij het vaststellen van de aanslag.
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoeft de vraag of sprake is van deelname aan het economisch verkeer geen behandeling meer.
Vertrouwensbeginsel
15
.Eiser beroept zich op het vertrouwensbeginsel omdat voor de omzetbelasting wel wordt aangenomen dat eiser met zijn activiteiten ondernemer is voor de omzetbelasting.
16. Naar het oordeel van rechtbank kan het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet slagen. Dat in het controlerapport van verweerder van
4 december 2018 omtrent de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2018 wordt aangenomen dat eiser ondernemer is voor de omzetbelasting, betekent niet dat hij daarmee tevens voor de heffing van de inkomstenbelasting als ondernemer moet worden aangemerkt, aangezien de Wet op de omzetbelasting 1968 van een ander en veel ruimer ondernemersbegrip uitgaat dan de Wet IB 2001. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat gesteld noch gebleken is dat het ondernemerschap van eiser voor de inkomstenbelasting tijdens het boekenonderzoek dat ten grondslag ligt aan het controlerapport van 4 december 2018 aan de orde is gesteld.
Proceskostenvergoeding bezwaar
17. Op grond van artikel 7:15, tweede lid van de Awb worden kosten, die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van eiser voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank zal hierna beoordelen of van een dergelijke onrechtmatigheid sprake is.
18. De rechtbank is van oordeel dat nergens uit blijkt dat verweerder ten tijde van het opleggen van de aanslag op de hoogte was van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat er geen gebruikelijk loon in aanmerking moest worden genomen. Uit de stukken blijkt immers dat eiser, ondanks dat verweerder hem daartoe heeft verzocht, geen stukken heeft overgelegd omtrent de vennootschappen van eiser. Eiser heeft pas toen de bezwaarfase tegen de aanslag IB/PVV 2017 al was aangevangen stukken overlegd op basis waarvan verweerder heeft geconstateerd dat er geen gebruikelijk loon in aanmerking moest worden genomen. Uit het voorgaande volgt dat eiser niet met succes aanspraak kan maken op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Arts, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Jasperse, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.vergelijk Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2011:BP5707 en Hoge Raad ECLI:NL:HR:2012:BW8348