ECLI:NL:RBDHA:2023:2576

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
NL22.25177
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in relatie tot Bulgarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. L.J. Blijdorp, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M. Lorier, had de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, waarbij Bulgarije als verantwoordelijk land werd aangewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar verscheen niet op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de Staatssecretaris ten onrechte het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft toegepast zonder nader onderzoek te verrichten naar de situatie van Dublinclaimanten in Bulgarije. De rechtbank oordeelde dat de ervaringen van eiser in Bulgarije, evenals rapporten over pushbacks, voldoende aanleiding gaven voor een zorgvuldiger onderzoek. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten van eiser heeft toegewezen tot een bedrag van € 837,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.25177
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.25178, op 24 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met kennisgeving, niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een terugnameverzoek naar Bulgarije verstuurd. Bulgarije heeft dit verzoek geaccepteerd.
Standpunt van eiser
2. Eiser voert onder meer aan dat verweerder ten aanzien van Bulgarije ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De ervaringen van eiser in Bulgarije zijn
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
geen op zichzelf staande incidenten, hetgeen wordt bevestigd door de jurisprudentie3 waar eiser naar heeft verwezen. Dat in beide zaken hoger beroep is ingesteld, doet niet af aan het feit dat deze uitspraken zijn gedaan door de hoogste rechter van dat moment. Deze uitspraken kunnen niet zomaar terzijde worden geschoven. Ook uit het individuele relaas van eiser blijkt niet dat het een incident was of een situatie die hemzelf betrof, nu hij heeft verklaard dat hij met een hele groep vluchtelingen werd vastgehouden, werd mishandeld en onder druk werd gezet. De vraag is hoe in een land als Bulgarije van een vluchteling kan worden verwacht dat hij daar bescherming kan vragen bij de autoriteiten. Gelet op de veelheid van informatie die pleit tegen Bulgarije meent eiser dat het op de weg van verweerder had gelegen om aan te tonen dat de Bulgaarse systemen wel voldoende effectief zijn als het gaat om inroepen van hulp en/of het kunnen klagen bij de Bulgaarse autoriteiten, zeker gezien de door de rechtbank erkende pushbacks.
Standpunt van verweerder
3. Verweerder stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat ten aanzien van Bulgarije uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser is er naar de mening van verweerder niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat dit niet meer kan. Verder betwist verweerder niet dat er pushbacks plaatsvinden in Bulgarije, maar stelt zich wel op het standpunt dat objectieve bronnen geen concrete aanknopingspunten vormen voor pushbacks die plaatsvinden onder Dublinclaimanten. De Bulgaarse autoriteiten hebben verder met het claimakkoord gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verdragen op het gebied van asielrecht. Hetgeen eiser zelf heeft verklaard over wat hij heeft meegemaakt, biedt verder, volgens verweerder, onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder erkend dat de rapporten over Bulgarije aandachtspunten en problemen weergeven, maar deze problemen zijn volgens verweerder geen systematische tekortkomingen. Bij voorkomende problemen dient eiser zich te wenden tot de (hogere) Bulgaarse autoriteiten.
Oordeel van de rechtbank
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat zonder meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. In de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht van 13 juni 20224 heeft de rechtbank verweerder opgedragen om nader onderzoek te verrichten naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten in Bulgarije. Hiertegen heeft verweerder geen hoger beroep ingesteld, waardoor deze uitspraak in rechte vast staat. Verweerder heeft naar aanleiding van deze uitspraak een aanvullend besluit genomen. Daartegen is beroep ingesteld. Dat beroep is op 25 augustus 20225 door de rechtbank Den Haag gegrond verklaard. Het oordeel van de rechtbank in die zaak luidt als volgt:

De rechtbank oordeelt dat verweerder niet heeft voldaan aan wat hem was opgedragen in de uitspraak van 13 juni 2022. Verweerder heeft namelijk geen nader onderzoek verricht, maar in het bestreden besluit opnieuw het standpunt ingenomen dat de pushbacks niet
3 Uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 10 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:14440 en 25 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:14449.
relevant zijn voor Dublinclaimanten. Dit standpunt van verweerder miskent de kracht van gewijsde van de uitspraak van 13 juni 2022. De rechtbank overweegt dat als verweerder het niet eens was met het oordeel in die uitspraak, hij hoger beroep had moeten instellen. Nu hij dat niet heeft gedaan moet er worden uitgegaan van de juistheid van dat oordeel.
5. Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 7 oktober 20226 bevestigd. In deze uitspraak is overwogen:

De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt deze motivering over.”De rechtbank concludeert hieruit dat ook de ABRvS oordeelt dat verweerder nader onderzoek moet doen naar het risico op pushbacks voor Dublinclaimanten in Bulgarije, zodat niet zonder meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije.
6. In dit geval heeft verweerder ook geen nader onderzoek gedaan naar het risico op pushbacks voor Dublinclaimanten in Bulgarije. Verweerder stelt enkel in zijn verweerschrift dat objectieve bronnen geen concrete aanknopingspunten vormen voor pushbacks die plaatsvinden onder Dublinclaimanten. Gezien de risico’s die de rechtbank in rechtsoverweging 11 van de uitspraak van 13 juni 2022 desondanks heeft verwoord, is dit geen toereikende motivering. Hieruit blijkt ook niet dat verweerder nader onderzoek heeft gedaan naar het risico op pushbacks voor Dublinclaimanten in Bulgarije. Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het vereiste dat het dient te berusten op een deugdelijke motivering. De beroepsgrond slaagt.
7. Gelet op wat hierboven is overwogen behoeft hetgeen eiser verder heeft aangevoerd geen bespreking.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
31 januari 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.