ECLI:NL:RBDHA:2022:14449

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
NL22.19779
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening met betrekking tot Bulgarije

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan over de asielaanvraag van eiser, die de Afghaanse nationaliteit heeft. Eiser had op 19 maart 2022 een verzoek om internationale bescherming ingediend, maar zijn aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van zijn asielverzoek. De rechtbank oordeelde dat de meerderjarigheid van eiser kon worden aangenomen, ondanks zijn claim dat hij minderjarig was. Eiser had eerder in Bulgarije een asielverzoek ingediend, en de rechtbank stelde vast dat Bulgarije niet adequaat reageerde op het verzoek om terugname door Nederland, waardoor de verantwoordelijkheid van Bulgarije voor de behandeling van de aanvraag vaststond.

De rechtbank onderzocht ook de vraag of het interstatelijk vertrouwensbeginsel nog van toepassing was, gezien de situatie in Bulgarije, waar pushbacks plaatsvinden. De rechtbank volgde eerdere uitspraken die aantoonden dat de asielprocedure in Bulgarije gebrekkig was, en oordeelde dat er concrete aanwijzingen waren dat Bulgarije niet aan zijn internationale verplichtingen zou voldoen. De rechtbank concludeerde dat verweerder nader onderzoek moest doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije, voordat hij kon stellen dat er geen risico bestond voor eiser.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 2.277,- werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL22.19779 (beroep)
NL22.19780 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. E. Sahin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 3 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het beroep en het verzoek op 24 oktober 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser heeft de Afghaanse nationaliteit en heeft op 19 maart 2022 het onderhavige verzoek om internationale bescherming ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser eerder op 6 december 2021 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend.
Besluitvorming
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. Daarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije op 21 april 2022 een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft hierop niet binnen twee weken gereageerd, zodat de verantwoordelijkheid van Bulgarije sinds 6 mei 2022 vaststaat.
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat hij minderjarig is en dat hij is geboren op [geboortedatum] . Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er niet voor is gekozen een leeftijdsonderzoek uit te voeren. Verder voert eiser aan dat ten aanzien van Bulgarije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser is mishandeld en heeft achttien dagen in detentie gezeten als (gesteld) minderjarige. Ook wijst eiser op het feit dat pushbacks plaatsvinden door Bulgarije. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 oktober 2022, [2] waarin de rechtbank oordeelde dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan.
Beoordeling rechtbank
4. De rechtbank is allereerst van oordeel dat het betoog van eiser dat hij minderjarig is en dat verweerder een leeftijdsonderzoek had moeten doen, niet slaagt. Eiser heeft in zijn aanvraag en tijdens het verhoor bij de politie verklaard dat hij is geboren in 2003. In het aanmeldgehoor verklaart eiser te zijn geboren in 2005. Hij heeft dit echter op geen enkele manier onderbouwd. Ook is niet duidelijk waarom hij hierover eerst anders heeft verklaard. Eiser heeft geen enkel document overgelegd waaruit blijkt dat hij in 2005 is geboren, ook is niet gebleken dat hij zijn best heeft gedaan om aan documenten te komen die zijn gewijzigde geboortejaar kunnen onderbouwen. Verweerder heeft dan ook kunnen uitgaan van de meerderjarigheid van eiser en heeft geen leeftijdsonderzoek hoeven doen.
5.1
Verder ligt de vraag voor of ten aanzien van Bulgarije nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan en dat de pushbacks die in Bulgarije plaatsvinden geen betrekking hebben op de Dublinclaimanten. Verweerder verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 20 oktober 2022 [3] en naar zijn hoger beroepschrift tegen de hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 oktober 2022. De rechtbank volgt verweerder niet. De rechtbank verwijst hiertoe naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 13 juni 2022, [4] en Haarlem van 29 juli 2022, [5] de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 6 september 2022 [6] en de hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 oktober 2022. Uit die uitspraken blijkt namelijk dat de pushbacks in Bulgarije niet incidenteel, maar al geruime tijd en op grote schaal plaatsvinden. De rechtbank is net als in de hiervoor genoemde uitspraken van oordeel dat de fundamentele systeemfout in de asielprocedure van Bulgarije als gevolg van pushbacks ook relevant is voor Dublinclaimanten. Er zijn concrete aanknopingspunten dat verweerder niet meer van het vermoeden kan uitgaan dat Bulgarije ten aanzien van eiser aan zijn internationale verplichtingen zal voldoen. Er zijn aanknopingspunten dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Bulgarije bevinden. Gelet hierop en omdat Dublinclaimanten zich in de regel als asielzoekers vrij op het grondgebied van Bulgarije kunnen bewegen, had verweerder nader onderzoek moeten doen naar het risico dat eiser loopt om door Bulgarije te worden uitgezet zonder behandeling van zijn asielverzoek, dan wel tijdens de behandeling daarvan. Gegeven de aard, de omvang en de duur van de in deze zaak spelende fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt, kan het ontbreken van informatie over de situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije niet voor risico van eiser komen.
5.2
Zoals de rechtbank ook in de uitspraak van 10 oktober 2022 heeft geconcludeerd is het aan verweerder om nader onderzoek te doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Bulgarije voordat hij zich op het standpunt kan stellen dat door overdracht van eiser aan Bulgarije geen situatie zal ontstaan in strijd met artikel 4 van het Handvest [7] of artikel 3 van het EVRM. [8] Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd dat hij ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan.
5.3
Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. In dit geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak geregistreerd onder nummer NL22.19779,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
in de zaak geregistreerd onder nummer NL22.19780,
- wijst het verzoek af.
in beide zaken,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.277,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E.D. Dalman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.NL22.18504 en NL22.18505.
3.NL22.14416.
7.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.