In deze zaak, uitgesproken op 8 maart 2023 door de Rechtbank Den Haag, staat de vraag centraal of er een erfdienstbaarheid van voetpad is ontstaan ten behoeve van het perceel van eiser, [eiser], en ten laste van het perceel van gedaagde, [gedaagde]. Eiser stelt dat deze erfdienstbaarheid is gevestigd bij notariële akte van 7 maart 1967, maar de rechtbank oordeelt dat er geen geldige titel voor de erfdienstbaarheid bestaat. De rechtbank concludeert dat de erfdienstbaarheid niet rechtsgeldig is gevestigd, omdat de vereisten van een geldige titel, beschikkingsbevoegdheid en notariële akte niet zijn nageleefd. Bovendien is de erfdienstbaarheid door verjaring teniet gegaan, aangezien de feitelijke uitoefening van de erfdienstbaarheid sinds 1992 is belemmerd door bebouwing op het dienende erf. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat er een erfdienstbaarheid is ontstaan of dat er afspraken zijn gemaakt die de uitoefening van de erfdienstbaarheid mogelijk maakten. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser in conventie af en verklaart in reconventie dat er nooit een erfdienstbaarheid van voetpad is gevestigd. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.