ECLI:NL:RBDHA:2023:2447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
NL22.26573
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van Eritrese vreemdeling en terugkeerbesluit

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Eritrese vreemdeling, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 14 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke op 21 december 2022 door de staatssecretaris als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 19 januari 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren, evenals een tolk.

Eiser heeft eerder asiel aangevraagd in Nederland, maar deze aanvraag is buiten behandeling gesteld omdat hij niet is verschenen voor zijn gehoor. In zijn huidige aanvraag stelt hij dat hij Eritrea heeft verlaten omdat zijn moeder hem niet meer wilde onderhouden. De staatssecretaris heeft de nationaliteit van eiser geloofwaardig geacht, maar zijn verklaringen over zijn identiteit niet. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij de identiteit van eiser ongeloofwaardig vindt, gezien de inconsistenties in zijn verklaringen en het ontbreken van identiteitsdocumenten.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet onzorgvuldig heeft gehandeld in de besluitvorming. Eiser had voldoende gelegenheid om zijn verklaringen te bespreken met zijn gemachtigde en heeft nagelaten om medische stukken over zijn mentale gesteldheid over te leggen. De rechtbank oordeelt dat het terugkeerbesluit van de staatssecretaris niet in strijd is met de Terugkeerrichtlijn en dat de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft waarom eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank vernietigt het asielbesluit en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.26573
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

V- nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 1] 1995. Hij heeft op 14 maart 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het asielbesluit van 21 december 2022 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van de staatssecretaris en S. Abraha als tolk.

Overwegingen

1. Eiser heeft eerder op 11 augustus 2021 asiel aangevraagd in Nederland. Deze aanvraag is buiten behandeling gesteld, omdat eiser niet is verschenen voor zijn gehoor.
Asielrelaas
2. Eiser legt aan deze asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft Eritrea verlaten, omdat zijn moeder hem niet meer wilde onderhouden. Hij heeft asiel aangevraagd om een identiteitskaart en een paspoort te krijgen. Eiser heeft verklaard hij bij terugkeer naar Eritrea geen problemen verwacht, maar dat hij niet naar Eritrea terug wil.
Het asielbesluit
3. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit de nationaliteit en herkomst van eiser wel geloofwaardig geacht, maar zijn verklaringen over zijn identiteit niet. De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat eiser wisselend en tegenstijdig over zijn identiteit heeft verklaard. De staatssecretaris stelt dat eiser bij terugkeer naar Eritrea geen risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hij concludeert daarom dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is. De staatssecretaris heeft daarbij ook een terugkeerbesluit genomen.
Onzorgvuldige besluitvorming
4. Eiser voert aan dat de stukken waaruit blijkt dat hij zich eerder bediend zou hebben van een alias, pas bij het bestreden besluit zijn overgelegd, zodat hij die niet in de voornemenprocedure heeft kunnen bespreken. De besluitvorming is daarom onzorgvuldig. Eiser voert verder aan dat er ernstige twijfels zijn over zijn mentale gesteldheid en hij daarom onderzocht moet worden om vast te stellen of hij wel in staat was om over zijn asielaanvraag te verklaring.
5. Uit het dossier blijkt dat eiser in Zwitserland asiel heeft aangevraagd onder de naam [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1994. Verder blijkt uit gegevens van de Nederlandse politie dat eiser ook bekend staat als [naam 2] , geboren op [geboortedatum 3] 1970, als [naam 3] , geboren op [geboortedatum 4] 1970 en als [naam 4] , geboren op [geboortedatum 5] 1993.
6. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij de identiteit van eiser ongeloofwaardig vindt. Eiser heeft geen identiteitsdocumenten overgelegd en heeft zowel in Nederland als in Zwitserland andere namen en geboortedata opgegeven. De staatssecretaris heeft deugdelijk gemotiveerd waarom hij de verklaringen van eiser over de redenen voor het opgeven van de afwijkende namen en geboortedata niet aannemelijk acht. Gezien het voorgaande heeft de staatssecretaris op goede gronden de gestelde identiteit van eiser ongeloofwaardig geacht.
7. Van een onzorgvuldige besluitvorming is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Eiser is tijdens zijn nader gehoor uitvoerig bevraagd over zijn opgeven aliassen en heeft voldoende gelegenheid gehad om daarvoor een verklaring te geven. In het voornemen is verweerder gedetailleerd ingegaan op de aliassen en de verklaringen die eiser daarvoor heeft gegeven. Hij had daarom gelegenheid om dat met zijn gemachtigde te bespreken en daarop in de zienswijze te reageren. De omstandigheid dat documenten waaruit de verschillende aliassen blijken niet al met het voornemen zijn overgelegd, maakt verweerders besluitvorming daarom niet onzorgvuldig. Na de ontvangst van het asielbesluit, waarbij de betreffende documenten waren gevoegd, was eiser nog in de gelegenheid om daarvoor een afdoende verklaring te geven. Eiser heeft dat nagelaten. Dat eiser om medische redenen niet in staat was om juist en samenhangend te verklaren over zijn identiteit en/of over zijn asielmotieven is niet gebleken. Eiser heeft wel verklaard dat hij vergeetachtig is en daarom niet veel meer kan vertellen over zijn leven in Eritrea, maar hij heeft geen medische stukken overgelegd die voor zijn vergeetachtigheid een objectieve verklaring geven. Dat eisers gemachtigde vermoedt dat hij door zijn vergeetachtigheid niet goed heeft kunnen verklaren, is onvoldoende concreet.
Terugkeer naar Eritrea
8. Eiser voert aan dat hij niet terug kan naar Eritrea, omdat hij volgens het beleid van de staatssecretaris niet naar Eritrea kan worden uitgezet vanwege het beginsel van non- refoulement uit artikel 3 van het EVRM. In het terugkeerbesluit is volgens eiser ook niet gewaarborgd dat bij de voorgenomen feitelijke verwijdering naar Eritrea, niet gehandeld zal worden in strijd met de Terugkeerrichtlijn.
9. Eisers betoog dat het terugkeerbesluit in strijd is met de doelstelling van de Terugkeerrichtlijn, slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).1 De Afdeling heeft daarin geoordeeld dat de situatie die zich hier voordoet, waarin een terugkeerbesluit wordt genomen waarbij tegelijkertijd wordt vastgesteld dat gedwongen terugkeer naar het land van herkomst - op dit moment - niet mogelijk is, niet in strijd met de doelstelling en het nuttig effect van Terugkeerrichtlijn.
10. Over de beroepsgrond van eiser dat hij bij terugkeer naar Eritrea een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM, overweegt de rechtbank als volgt.
Illegale uitreis
11. De staatssecretaris verleent volgens zijn beleid in paragraaf C7/13.4.5 van de Vreemdelingencirculaire een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aan een Eritrese vreemdeling die aannemelijk maakt Eritrea illegaal te zijn uitgereisd. Uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak M.O. tegen Zwitserland2 volgt dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij Eritrea illegaal is uitgereisd. Daarvoor is van belang dat de vreemdeling geloofwaardig heeft verklaard over de uitreis en of zijn overige verklaringen geloofwaardig zijn. Daarbij komt doorslaggevend gewicht toe aan de verklaringen van een vreemdeling over het asielrelaas juist omdat het onmogelijk is om een illegale uitreis met documenten te bewijzen.3
12. De rechtbank stelt vast dat eiser bij zijn aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij geen paspoort of een ander identiteitsdocument van zijn land had en dat hij Eritrea illegaal is uitgereisd, maar dat de gehoorambtenaar eiser over zijn illegale uitreis niet heeft doorgevraagd.4 Naar het oordeel van de rechtbank had de staatssecretaris dat hier wel moeten doen, gelet op zijn beleid dat eiser na een illegale uitreis uit Eritrea een reëel risico op ernstige schade kan lopen bij terugkeer.
13. Daar komt bij dat de staatsecretaris noch in het voornemen noch in het asielbesluit een standpunt heeft ingenomen of eisers verklaringen over zijn illegale uitreis geloofwaardig of niet geloofwaardig zijn. De staatssecretaris had dat daarover op grond van zijn beleid wel een duidelijk standpunt moeten innemen. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat de staatssecretaris de nationaliteit en herkomst van eiser niet betwist, maar alleen
zijn identiteit. Het standpunt van de staatssecretaris op de zitting, dat eiser niet kan verklaren
1. Uitspraken van 10 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2466 en van 14 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:802.
2 Arrest van 20 juni 2017, ECLI:CE:ECHR:2017:0620JUD004128216.
3 Uitspraak van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1846.
4 Rapport gehoor aanmeldfase, pagina 9.
hoe hij is uitgereisd (legaal of illegaal) en dat hij over zijn illegale uitreis in de zienswijze geen punt heeft gemaakt, leidt niet tot een ander oordeel. Het is primair aan de staatssecretaris om daarover een voldoende gemotiveerd standpunt in te nemen en daarbij aan te geven welk gewicht daarbij toekomt aan eisers verklaringen over zijn asielrelaas. De staatssecretaris heeft dat niet gedaan en het asielbesluit is daarom onvoldoende gemotiveerd.
14. De rechtbank overweegt ten slotte nog het volgende. In eisers verklaring in het nader gehoor5 dat hij met de Eritrese autoriteiten geen problemen heeft ondervonden en dat hij die ook bij terugkeer niet verwacht, ziet de rechtbank geen reden om te concluderen dat eiser bij terugkeer naar Eritrea geen problemen verwacht. Uit die verklaring blijkt namelijk niet dat eiser daarbij heeft gedacht aan de gevolgen van een legale terugkeer naar Eritrea waarbij hij door de autoriteiten aan de grens of later gecontroleerd wordt na zijn gestelde illegale uitreis uit Eritrea. Verweerder heeft deze verklaring van eiser dan ook niet kunnen gebruiken om te onderbouwen dat eiser geen reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet.
15. Het voorgaande betekent dat uit de motivering van het asielbesluit niet volgt waarom eiser, mede gelet op het beleid voor terugkerende vreemdelingen naar Eritrea, niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Dat betekent dat het asielbesluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en dat de rechtsgevolgen van dat besluit niet in stand kunnen blijven.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het asielbesluit. De staatssecretaris moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. Als de staatssecretaris niet wil uitgaan van eisers verklaring in het aanmeldgehoor dat hij illegaal is uitgereisd, dan moet hij eiser opnieuw horen.
17. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen.
18. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 21 december 2022;
5 Rapport nader gehoor, pagina 8.
  • draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 januari 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.