ECLI:NL:RBDHA:2023:2409

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
NL23.1759
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Afghaanse nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend op 11 juni 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit is genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat de verantwoordelijkheid voor asielaanvragen bij de lidstaat ligt waar de vreemdeling voor het eerst is geregistreerd. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het Italiaanse visum dat hij had, is afgegeven door een niet-bevoegde instantie, namelijk de Iraanse autoriteiten. Hij betoogt verder dat er ernstige tekortkomingen zijn in de behandeling van asielzoekers in Italië, waardoor het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer zou moeten gelden.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser niet gevolgd. Uit het onderzoek bleek dat het visum daadwerkelijk door de bevoegde Italiaanse autoriteiten was afgegeven. De rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat en dat verweerder terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel hanteert. Eiser heeft niet aangetoond dat de situatie in Italië zodanig is dat dit beginsel niet meer kan worden toegepast. De rechtbank heeft ook overwogen dat de persoonlijke omstandigheden van eiser, zoals familieleden in Nederland, niet voldoende zijn om af te wijken van de Dublinverordening. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1759

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL23.1760, op 15 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen W.M. Mamik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [Geboorteddatum] en heeft de Afghaanse nationaliteit. Op 11 juni 2022 heeft eiser een asielaanvraag ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Uit onderzoek in
EU-VIS is gebleken dat Italië aan eiser een visum heeft verstrekt dat geldig was van 9 mei 2022 tot en met 21 augustus 2022. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Italië verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening [2] . Omdat Italië niet binnen twee maanden heeft gereageerd op dat verzoek staat met ingang van 28 september 2022 de verantwoordelijkheid van Italië vast op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Het visum is door een niet-bevoegde instantie afgegeven, nu het Italiaanse visum is verstrekt door de Iraanse autoriteiten. Dit blijkt ook uit het aanmeldgehoor waarin door verweerder is gezegd dat de autoriteiten van Iran in vertegenwoordiging van de autoriteiten van Italië een visum voor het Schengengrondgebied hebben verleend. Daarnaast kan ten aanzien van Italië niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan, omdat er ernstige tekortkomingen zijn. Hierbij wordt een beroep gedaan op de
circular lettervan de Dublin-Unit Italië van 5 december 2022 en een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht [3] . Voorts maakt Italië zich schuldig aan pushbacks. Hierbij wordt verwezen naar een nieuwsartikel in de Telegraaf [4] . Vanwege de ondeelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan hier dus niet meer van worden uitgegaan.
Tot slot zijn er bijzondere individuele omstandigheden. Familieleden van eiser zijn woonachtig in Nederland. Zijn zus heeft bovendien verzocht eiser uit Afghanistan te evacueren en aan een neef en collega van eiser is wel verblijf toegestaan. Daarnaast had hij eerder met zijn vader mee kunnen reizen naar Nederland, indien het jong-volwassenenbeleid anders was geweest toen zijn vader naar Nederland is gevlucht.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit het overgelegde visumdossier en EU-VIS volgt dat de bevoegde autoriteit het consulaat van Italië is, gevestigd in Teheran, onder de verantwoordelijkheid van het Italiaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken en Internationale Samenwerking. Eiser wordt dus niet gevolgd in zijn stelling dat het visum is afgegeven door een niet-bevoegde instantie. Daarmee staat de verantwoordelijkheid van Italië vast.
5. Uitgangspunt is dat verweerder ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is recentelijk door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) bevestigd in de uitspraken van 10 januari 2022 en 26 augustus 2022. [5] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is hier niet in geslaagd.
6. Uit de
circular lettervan 5 december 2022 volgt dat er sprake is van een verzoek tot tijdelijke opschorting van overdrachten op grond van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel en dat dit niet tot gevolg heeft dat de vaststelling van de verantwoordelijkheid van Italië onrechtmatig is. De rechtbank wijst ter vergelijking op de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020 [6] en 30 oktober 2020 [7] betreffende een
circular lettermet betrekking tot het coronavirus, wat eveneens een tijdelijk overdrachtsbeletsel betrof. Daarnaast verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2022 [8] betreffende de opschorting van overdrachten door de Roemeense autoriteiten. Daarin heeft de Afdeling geoordeeld dat vanwege de bindende overdrachtstermijnen in artikel 29, eerste en tweede lid, van de Dublinverordening gewaarborgd is dat onzekerheid over overdracht van een vreemdeling van beperkte duur is. Hoewel onzeker is hoelang de opschorting van de overdrachten naar Italië zal voortduren, leidt dit niet tot de conclusie dat het bestreden besluit onrechtmatig is of dat verweerder de asielaanvraag onverplicht in behandeling moet nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Het beroep op de
circular letteren de door eiser aangehaalde uitspraak slaagt dan ook niet.
7. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de politieke ontwikkelingen en de pushbacks ook Dublin-terugkeerders treffen. Het nieuwsartikel betreft bovendien een eenmalige uitspraak van een Eurocommissaris die niet is belast met asielbeleid en/of de Dublinverordening, en waarbij niet vaststaat dat hij bevoegd was te spreken namens de gehele Europese Commissie. Hiermee is dan ook niet aannemelijk gemaakt dat in het geval van eiser niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
8. Eiser heeft in de omstandigheid dat familieleden in Nederland verblijven en het gegeven dat een neef en collega van eiser wel verblijf hebben gekregen, geen aanleiding hoeven zien om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat de familieleden sinds langere tijd in Nederland verblijven. Daarnaast geldt dat elke zaak individueel wordt beoordeeld. Dat een collega en een neef wel een verblijfsrecht hebben gekregen, maakt niet dat gegarandeerd kan worden dat aan eiser een verblijfsrecht wordt verleend. Tot slot wordt opgemerkt dat de Dublinverordening erop is gericht om familieleven zoveel mogelijk te garanderen, maar dat zij echter niet is bedoeld om op reguliere gronden verblijf bij een familielid te verkrijgen. De stelling dat hij zou zijn meegereisd, indien het jong-volwassenenbeleid anders was geweest is dan ook niet relevant voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening nr. (EU) 604/2013.
3.Uitspraak van 29 december 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:5701.
4.“Eurocommissaris Schinas: Dublin-verordening is dood”, 6 december 2022.