Overwegingen
1. De beschikking heeft betrekking op waardepeildatum 1 januari 2021 (de waardepeildatum) en op het kalenderjaar 2022. Met de beschikking zijn de aan eiser opgelegde aanslag onroerendezaakbelasting eigenaar voor het jaar 2022 en de aanslag watersysteemheffing eigenaar 2022 (de aanslagen) bekendgemaakt.
2. Tegen de beschikking is bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslag onroerendezaakbelasting eigenaar. Eiseres heeft - gelet op de inhoud van het bezwaarschrift en ervan uitgaande dat de WOZ-waarde tevens daarop van invloed is - tevens bezwaar gemaakt tegen de aanslag watersysteemheffing eigenaar 2022.
3. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking en de aanslagen gehandhaafd.
4. Eiser is eigenaar van de woning.
5. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Eiser bepleit een waarde van € 370.000. Daartoe verwijst hij naar een door gemachtigde opgesteld woningwaarderapport waarin tot deze waarde geconcludeerd wordt. Daarnaast voert hij -zakelijk weergegeven- aan dat verweerder bij het bepalen van de WOZ-waarde geen rekening heeft gehouden met het feit dat de verkoopcijfers van vergelijkingsobjecten gecorrigeerd moeten worden als er sprake is van een VvE-reserve, dat beide vergelijkingsobjecten aan de [straatnaam] de waarde van de woning niet onderbouwen omdat deze groter zijn dan de woning, dat de ligging van vergelijkingsobject [adres 2] te laag gewaardeerd wordt. Daarnaast stelt eiser dat verweerder bij het bepalen van de WOZ-waarde geen inzicht heeft gegeven in (de waarden van) de objectonderdelen van vergelijkingsobjecten en niet inzichtelijk heeft gemaakt of en hoe indexering van de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten is toegepast . Ten slotte stelt eiser zich op het standpunt dat artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is geschonden.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder een taxatieverslag, een waardematrix (de matrix) en iWOZ-rapporten overgelegd.
Beoordeling van het geschil
7. Op 25 augustus 2023 (ontvangstdatum) heeft gemachtigde verzocht om uitstel van de behandeling ter zitting. Daarbij heeft de gemachtigde aangevoerd dat hij verhinderd is in verband met zittingen bij diverse andere rechtbanken, waarbij een plaatsvervanger niet gevonden kon worden. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen omdat gemachtigde in de gevraagde periode te veel verhinderdata heeft opgegeven. Gemachtigde is op zitting verschenen en heeft daar niet geklaagd over de afwijzing van het verzoek om uitstel. Ook anderszins is niet gebleken dat eiser in zijn procespositie is beschadigd door het niet verlenen van uitstel van de zitting.
8. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding".
9. Verweerder dient aannemelijk te maken dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder, gelet op de overgelegde matrix en wat overigens door hem is aangevoerd en overgelegd, hierin geslaagd. Naar volgt uit de matrix is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met vergelijkbare woningen. De rechtbank acht, gezien de objectkenmerken van de verschillende objecten zoals weergegeven in de matrix, de vergelijkingsobjecten goed, althans in ieder geval voldoende bruikbaar. Met de matrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de herleiding van de aan de woning toegekende waarde uit de bij de verkoop van de in de matrix genoemde vergelijkingsobjecten behaalde verkoopprijzen, in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning. De rechtbank heeft daarbij, ook niet naar aanleiding van alles wat eiser in dit verband heeft aangevoerd of overgelegd - afgezet tegen wat verweerder daartegenover heeft aangevoerd en overgelegd -, geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder aan de woning en de vergelijkingsobjecten toegekende objectkenmerken dan wel de aan die objectkenmerken toegekende VLOK-codes en de wijze waarop aan de hand daarvan de waarde is herleid. De rechtbank acht daarmee aannemelijk gemaakt dat de door verweerder beschikte waarde niet te hoog is. Bij het voorgaande neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat het waarderen van onroerende zaken geen exacte wetenschap is en dat niet is vereist dat de WOZ-waarde van de woning wiskundig wordt bewezen door verweerder.
10. Alles wat eiser heeft aangevoerd of heeft overgelegd, doet aan het hier boven gegeven oordeel niet af. De stelling van eiser dat verweerder bij het bepalen van de waarde geen rekening heeft gehouden met de VvE-reserves van de vergelijkingsobjecten is met de overgelegde matrix voldoende weerlegd.
11. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 18 augustus 2023 dient verweerder gegevens waarop de beschikte waarde is gebaseerd in bezwaar, mits daartoe een voldoende specifiek verzoek is gedaan, toe te zenden.De rechtbank stelt vast dat eiser om inzicht in de VvE-gegevens van de vergelijkingsobjecten heeft verzocht. Verweerder heeft ter zitting bevestigd deze gegevens abusievelijk niet aan eiser te hebben overgelegd. In zoverre is dan ook, in het licht van voornoemd arrest, artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ geschonden.
12. De rechtbank ziet hierin echter geen reden om het beroep gegrond te verklaren en de uitspraak op bezwaar te vernietigen, omdat verweerder de waarde niet te hoog heeft vastgesteld en eiser door dit gebrek thans niet meer in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft immers in beroep alsnog kennis kunnen nemen van de gevraagde VvE-gegevens van de vergelijkingsobjecten en deze kunnen betwisten. De rechtbank passeert het gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Dit gebrek leidt ertoe dat eiser recht heeft op vergoeding van de in beroep gemaakte proceskosten en het griffierecht.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen is, moet het beroep ongegrond verklaard worden.
14. De, gelet op het onder 12 overwogene, voor vergoeding in aanmerking komende kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 837 en een wegingsfactor 0,25). De wegingsfactor heeft de rechtbank vastgesteld op zeer licht, gelet op de gecompliceerdheid van de zaak en samenhangend daarmee de beperkte werkbelasting van de rechtsbijstandverlener en het geldelijk belang bij het rechtsmiddel.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank grond verweerder te veroordelen tot vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.