Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt het beroep van [eiser] aan de hand van de argumenten die zij heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. Het beroep slaagt. De staatssecretaris heeft de status als erkend referent namelijk ingetrokken met toepassing van een bepalingdie in strijd is met hogere regelgeving. Dat is niet toegestaan. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. [eiser]was sinds 27 mei 2016 erkend als referent voor het verblijfsdoel arbeid. Met het besluit van 12 juni 2020 heeft de staatssecretaris die erkenning op grond van artikel 1.15a van het VV ingetrokken. De reden is dat in de daaraan voorafgaande drie jaar geen machtiging tot voorlopig verblijf of een verblijfsvergunning was verleend met [eiser] als referent. [eiser] trad op dat moment ook niet op als erkend referent voor een vreemdeling.
7. Op 29 april 2022 heeft [eiser] daartegen bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is op 9 juni 2022 niet-ontvankelijk verklaard.
8. Op 29 april 2022 heeft [eiser] daarnaast ook een brief aan de staatssecretaris gestuurd. Daarin heeft ze
subsidiairverzocht om haar opnieuw als referent te erkennen voor het verblijfsdoel ‘arbeid regulier en kennismigranten’.
Primairheeft ze verzocht die aanvraag af te wijzen en te bevestigen dat ze al die tijd erkend referent is gebleven. Op de zitting hebben partijen bevestigd dat zij dit opvatten als een verzoek om terug te komen van de intrekkingsbeslissing van 12 juni 2020. De rechtbank gaat daar ook van uit.
9. Met het besluit van 2 juni 2022 heeft de staatssecretaris het subsidiaire verzoek van [eiser] tot erkenning als referent ingewilligd.
10. In deze procedure komt [eiser] op tegen de afwijzing van haar primaire verzoek.
11. De voor deze zaak relevante bepalingen in de Vw, het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en het VV zijn geciteerd in de bijlage bij deze uitspraak. Samengevat gaat het om het volgende.
12. De erkenning als referent geldt voor onbepaalde tijd. Verweerder kan de erkenning wel schorsen, intrekken of wijzigen.Artikel 2g van de Vw bevat een lijst van intrekkingsgronden. Eén van deze gronden is dat de referent niet langer voldoet aan de voorwaarden voor erkenning.Er kunnen nadere regels worden gesteld over de erkenning als referent en de intrekking van die erkenning.Artikel 1.15a van het VV bepaalt dat de erkenning als referent kan worden ingetrokken indien – samengevat –:
( a) in de afgelopen drie jaar ten behoeve van een vreemdeling geen machtiging tot voorlopig verblijf of verblijfsvergunning is verleend, en
( b) er geen vreemdeling is waarvoor de referent als erkend referent optreedt.
Strijd met hogere regelgeving?
12. [eiser] heeft primair aangevoerd dat artikel 1.15a van het VV in strijd is met artikel 2g van de Vw en dat het daarom onverbindend is. Subsidiair heeft [eiser] aangevoerd dat zij wel degelijk gebruik heeft gemaakt van haar erkend referentschap en dat verweerder het beleid van artikel 1.15a van het VV onjuist toepast. De primaire beroepsgrond slaagt. De reden daarvoor is als volgt.
13. De in artikel 2g van de Vw opgenomen lijst van intrekkingsgronden van het erkend referentschap is limitatief. Daarin staat niet als intrekkingsgrond opgenomen dat er in een bepaalde periode op een bepaalde wijze van het erkend referentschap gebruik moet zijn gemaakt. Dit is wel opgenomen in artikel 1.15a van het VV. Het VV is een algemeen verbindend voorschrift, niet zijnde een wet in formele zin. Aan een dergelijk voorschrift kan verbindende kracht worden ontzegd, als het in strijd is met een hoger wettelijke regeling.
14. De rechtbank volgt de staatssecretaris niet in zijn stelling dat artikel 1.15a van het VV een nadere invulling is van de intrekkingsgrond “het niet langer voldoen aan de voorwaarden voor erkenning”. Het in een bepaalde periode, op een bepaalde wijze gebruik maken van het erkend referentschap is namelijk geen voorwaarde voor erkenning.Dat is ook logisch, omdat een referent pas na erkenning gebruik kan maken van het referentschap. Het feit dat de staatssecretaris met het bestreden besluit [eiser] opnieuw heeft aangemerkt als erkend referent, bevestigt het voorgaande. Artikel 1.15a van het VV bevat dus een nieuwe intrekkingsgrond. De limitatieve lijst van artikel 2g van de Vw biedt daarvoor geen ruimte. De wetsgeschiedenis bevestigt dat dit ook niet de bedoeling was. Hieruit blijkt dat de wetgever destijds juist expliciet heeft afgezien van de invoering van een dergelijke intrekkingsgrond. Zo wordt in de Nota naar aanleiding van het verslag bij artikel 2g Vw onder meer vermeld:
“
Overwogen is om de erkenning als referent in te trekken wanneer de referent gedurende een bepaalde tijd geen gebruik heeft gemaakt van de versnelde procedure. Daarvoor is, zo antwoorden wij de leden van de SGP-fractie, echter niet gekozen. Zowel de intrekking van de erkenning, als ook het later eventueel opnieuw erkennen van de desbetreffende rechtspersoon of onderneming als referent zijn procedures die lasten meebrengen voor zowel de overheid als het bedrijfsleven. Intrekking is in die gevallen, waarin de als referent erkende rechtspersoon of onderneming enige tijd geen gebruik van de versnelde procedure heeft gemaakt, naar onze mening ook niet nodig (...)Aangezien ook in die gevallen waarin de erkende referent enige tijd geen gebruik maakt van de versnelde procedure, tussentijds wordt gecontroleerd of de desbetreffende rechtspersoon of onderneming nog steeds voldoet aan de voorwaarden voor erkenning als referent, verwachten wij ook niet dat de erkenning voor onbepaalde tijd zal leiden tot meer misbruik of fraude.”
15. Artikel 1.15a van het VV kan, anders dan de staatssecretaris heeft aangevoerd, ook niet op artikel 2h van de Vw worden gebaseerd. Dat artikel biedt een wettelijke grondslag om kort gezegd nadere regels te stellen over de toepassing van die paragraaf uit de Vw, oftewel om de bepalingen van die paragraaf nader uit te werken. Maar dat is iets anders dan het uitbreiden van een daarin opgenomen limitatieve lijst van intrekkingsgronden met een nieuwe intrekkingsgrond.
16. De verwijzing van de staatssecretaris naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 10 juli 2018maakt evenmin dat de rechtbank het standpunt van de staatssecretaris volgt. In die zaak is niet aan de orde gekomen of artikel 1.15a van het VV in strijd is met hogere regelgeving.
17. Omdat artikel 1.15a van het VV (een algemeen verbindend voorschrift) in strijd is met hogere regelgeving (te weten artikel 2g Vw, een wet in formele zin), verklaart de rechtbank artikel 1.15a van het VV onverbindend.Dat betekent dat er geen wettelijke grondslag is voor het intrekken van de erkenning van [eiser] . Het bestreden besluit is daarom in strijd met de wet.
18. Omdat de primaire beroepsgrond slaagt, komt de rechtbank niet toe aan een behandeling van de subsidiaire beroepsgrond van [eiser] .
19. [eiser] heeft aangevoerd dat zij € 4.212,- aan leges heeft betaald om opnieuw als erkend referent te worden opgenomen. Zij heeft verzocht de staatssecretaris te verplichten om dat bedrag aan haar terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment dat zij dat bedrag aan de staatssecretaris heeft betaald.
20. Omdat de staatssecretaris gelet op het voorgaande ten onrechte heeft geweigerd terug te komen van zijn beslissing tot intrekking van het erkend referentschap van [eiser] , is de staatssecretaris gehouden de kosten te vergoeden die [eiser] - achteraf bezien ten onrechte - heeft moeten maken voor haar aanvraag om opnieuw als erkend referent te worden opgenomen. De staatssecretaris heeft de hoogte van die kosten niet weersproken, zodat de verzochte € 4.212,- aan schadevergoeding zal worden toegewezen. De daarover verzochte wettelijke rente vanaf de datum van betaling tot en met de dag van algehele voldoening zal als onbestreden eveneens worden toegewezen.