ECLI:NL:RBDHA:2018:16436
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H.T. Masmeyer
- Rechtspraak.nl
Intrekking erkenning als referent voor kennismigrantenregeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.Y.M. van Deijck, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, vertegenwoordigd door mr. A. Wildeboer. Eiseres had in 2013 de status van convenanthouder onder de kennismigrantenregeling verkregen, maar haar erkenning als referent werd op 3 juli 2017 ingetrokken door verweerder. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit van 22 december 2017, waartegen eiseres beroep instelde.
De rechtbank heeft op 18 mei 2018 de zitting gehouden, waarbij eiseres niet zelf aanwezig was, maar zich liet vertegenwoordigen. De rechtbank overwoog dat de intrekking van de erkenning op grond van artikel 1.15a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) terecht was, omdat er in de afgelopen drie jaar geen machtiging tot voorlopig verblijf of verblijfsvergunning was verleend aan vreemdelingen waarvoor eiseres als referent optrad. Eiseres betwistte de wettelijke grondslag van artikel 1.15a VV 2000, maar de rechtbank oordeelde dat deze wel degelijk een wettelijke basis heeft en dat verweerder de intrekking op goede gronden had uitgevoerd.
De rechtbank concludeerde dat de belangen van eiseres bij voortzetting van de erkenning niet voldoende waren om de intrekking onredelijk te maken. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.