ECLI:NL:RBDHA:2023:22190
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van het Dublin-systeem met betrekking tot Frankrijk
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en haar verzoek om een voorlopige voorziening. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 juni 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 27 juni 2023 op zitting behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk in de Arabische taal.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van haar aanvraag in stand blijft. De rechtbank wijst verder het verzoek om een voorlopige voorziening af. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, en op grond van de Dublinverordening mag verweerder een asielaanvraag niet in behandeling nemen als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om overname gedaan, waarop Frankrijk niet tijdig heeft gereageerd, wat gelijk staat aan het aanvaarden van het verzoek.
Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat, en dat de opvangvoorzieningen in Frankrijk ontoereikend zijn. De rechtbank oordeelt echter dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. De rechtbank concludeert dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden, waaronder haar medische klachten en de aanwezigheid van haar familie in Nederland, onvoldoende zijn om het asielverzoek van eiseres aan zich te trekken. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 2.511,00, en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.