ECLI:NL:RBDHA:2023:22098

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
22/4315
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van huurovereenkomst visrecht wegens pensioengerechtigde leeftijd

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 december 2023, wordt het beroep van eiser, een beroepsvisser, tegen de afwijzing van zijn verzoek tot verlenging van een huurovereenkomst voor visrecht beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het verzoek terecht is, omdat eiser voor het einde van de huurovereenkomst de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Eiser had verzocht om verlenging van de huurovereenkomst, die oorspronkelijk liep van 1 januari 2016 tot 31 december 2021, met zes jaar. De rechtbank stelt vast dat de afwijzing van het verzoek niet in strijd is met de Europese Richtlijn 2000/78/EG, die discriminatie op basis van leeftijd verbiedt. De rechtbank concludeert dat de wetgever in artikel 33, vijfde lid, van de Visserijwet een objectieve rechtvaardigingsgrond heeft gecreëerd voor de afwijzing van dergelijke verzoeken wanneer de huurder de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat hij in financiële problemen komt door het niet kunnen verlengen van de huurovereenkomst, en de rechtbank wijst erop dat verweerder geen beleidsruimte had om het verzoek in te willigen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de kostenvergoedingen af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4315

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

(gemachtigde: mr. J.H. Hermsen),
en

de Kamer voor de Binnenvisserij, verweerder,

(gemachtigde: J.S. Poelsma).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, gevestigd te Rotterdam,
(gemachtigden: mr. M.M. van Klaveren-van Staveren en M.S. Weijnand).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot verlenging van een overeenkomst van huur en verhuur van visrecht. [1]
1.1.
Verweerder heeft eisers verzoek met het besluit van 30 september 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Met het besluit van 7 april 2022 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van eisers verzoek gebleven.
1.2.
Verweerder en het Hoogheemraadschap hebben schriftelijk op het beroep gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 20 september 2023 behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde, de gemachtigden van het Hoogheemraadschap en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is beroepsvisser. Het Hoogheemraadschap en eiser zijn een overeenkomst van huur en verhuur van visrecht aangegaan die gold van 1 januari 2016 tot en met
31 december 2021. Deze overeenkomst is aangegaan nadat partijen over een eerdere opzegging van de huurovereenkomst en afwijzing van een verlengingsverzoek hebben geprocedeerd. [2] Bij brief van 30 maart 2021 heeft het Hoogheemraadschap eiser geïnformeerd dat de huurovereenkomst na 31 december 2021 niet wordt voortgezet, omdat eiser vóór het einde van de huurovereenkomst de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. [3]
2.1.
Eiser heeft op 24 juni 2021 verweerder in eerste instantie verzocht om verlenging van de huurovereenkomst met zes jaar of voor een in redelijkheid vast te stellen duur. In tweede instantie heeft eiser verzocht de huurovereenkomst te verlengen voor wat betreft het recht om te vissen op schubvis en schelp-/schaaldieren, waaronder rivierkreeften.
2.2.
Deze zaak gaat over de vraag of verweerder het verzoek om verlenging van de huurovereenkomst mocht afwijzen, omdat eiser voor het einde van de huurovereenkomst de pensioengerechtigde leeftijd [4] bereikt.
Wat vindt eiser in beroep?
3.
De huurovereenkomst is door het Hoogheemraadschap niet beëindigd met het doel om het vrijkomende visrecht aan een jongere beroepsvisser te gaan verhuren. De huurovereenkomst is alleen beëindigd vanwege eisers leeftijd. [5] Dit is in strijd met de Europese Richtlijn 2000/78/EG. [6] Verweerder heeft dat miskend en daarom ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 33, vijfde lid, van de Visserijwet. Verder heeft verweerder de uitspaak van de Afdeling van 4 juli 2018 ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Daarbij heeft eiser verwezen naar een passage van de Memorie van Toelichting bij artikel 33, vijfde lid, van de Visserijwet, waaruit volgens hem volgt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat degenen, die voor hun inkomsten niet langer afhankelijk zijn van de beroepsvisserij, visrechten als bron van inkomsten kunnen overdragen aan een jongere beroepsvisser. Deze situatie doet zich hier niet voor en dus kan dit artikel niet worden toegepast. Bovendien is in de opvatting van de Afdeling de beëindiging dan niet in het belang van een doelmatig gebruik. Ten slotte heeft eiser een groot belang bij verlenging van de huurovereenkomst. Eiser heeft alleen AOW en geen pensioen kunnen opbouwen. Verweerder heeft geen belangenafweging gemaakt en het belang van eiser niet betrokken in de besluitvorming. Verweerder had ten minste na de afweging van belangen het subsidiaire verlengingsverzoek van eiser moeten inwilligen.
Wat zijn de regels?
4. Het wettelijk kader is in een bijlage bij deze uitspraak opgenomen en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Niet is in geschil dat eiser vóór het einde van de huurovereenkomst op 29 april 2016 de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
5.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 33, vijfde lid, van de Visserijwet. Dit artikel schrijft namelijk voor dat verweerder het verlengingsverzoek ‘in ieder geval’ afwijst als de verhuurder de huurovereenkomst niet wil voortzetten, omdat de huurder de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt voor het einde van de lopende overeenkomst. In het artikel zijn bovendien geen uitzonderingsgronden opgenomen. De wettekst van dit artikel biedt dus geen inhoudelijke beoordelingsruimte voor een beslissing op een verlengingsverzoek in de situatie dat de huurder voor het einde van de huurovereenkomst de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
5.2.
De rechtbank volgt verweerder daarbij in zijn uitleg van de Memorie van Toelichting bij artikel 33, vijfde lid, van de Visserijwet. De wetgever heeft in dit artikel de wettelijke basis willen geven voor de afwijzing van een verlengingsverzoek ingeval de huurder de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of zal bereiken voor het einde van de huurovereenkomst. Daarbij heeft de wetgever toegelicht dat dit artikel alleen ziet op beroepsvissers en niet op sportvissers. De achterliggende gedachte daarbij is dat, als de huurder een beroepsvisser is die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, hij dan de visrechten niet langer nodig heeft om (mede) in zijn inkomen te voorzien. Dit argument gaat niet op voor sportvissers, omdat deze de visrechten niet gebruiken om in hun inkomen te voorzien. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit voldoende toegelicht.
5.3.
Nu verweerder geen beleids- of beoordelingsruimte toekomt en niet in geschil is dat eiser voor het eindigen van de huurovereenkomst de pensioenrechtigde leeftijd heeft bereikt, heeft verweerder het verlengingsverzoek naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen.
5.4.
Dat verweerder de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten, volgt de rechtbank niet, nu in het bestreden besluit onder 3.3 en 3.11 op de Afdelingsuitspraak is ingegaan. De verwijzing van eiser naar de Afdelingsuitspraak leidt ook niet tot een ander oordeel, omdat in die zaak sprake was van een andere situatie. Eiser had destijds nog niet de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, terwijl dat nu wel het geval is. Daarom was artikel 33, vijfde lid, van de Visserijwet destijds niet aan de orde.
5.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat geen sprake is van ongeoorloofde leeftijdsdiscriminatie of strijd met de Richtlijn 2000/78/EG. Zoals de rechtbank in 2016 al heeft geoordeeld, is in artikel 33, vijfde lid, van de Visserijwet een door de wetgever bepaalde objectieve rechtvaardigingsgrond van toepassing. [7] De wetgever heeft dit immers gekoppeld aan het feit dat de betrokken beroepsvisser vanaf de pensioengerechtigde leeftijd een uitkering op grond van de AOW krijgt en daarom niet meer (alleen) afhankelijk is van de inkomsten uit de visserij.
5.6.
Eiser heeft gesteld dat hij onvoldoende inkomsten heeft om rond te komen als hij geen gebruik kan maken van de betreffende visrechten. Daargelaten dat dit door eiser niet nader is onderbouwd en dat hij ter zitting heeft aangegeven dat hij naast zijn AOW nog aanvullende inkomsten geniet door het gebruik van andere visrechten, kan deze omstandigheid gelet op het hierboven omschreven kader niet bij het bestreden besluit worden betrokken. Dit geldt ook voor de mogelijkheid dat de vrijkomende visrechten door de derde partij niet zullen worden uitgegeven aan andere (jonge) beroepsvissers.
5.7.
In wat eiser verder aanvoert, onder verwijzing naar het Visrechten-uitgiftenbeleid voor de beroeps- en sportvisserij op de Staasbinnenwateren, uitgegeven door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, daterend van mei 2009, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat andere instanties geen toepassing geven aan artikel 33, vijfde lid, van de Visserijwet, staat er niet aan in de weg dat verweerder dit wel doet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzitter, en mr. M.J.L. van der Waals en
mr. E.K.S. Mollen, leden, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Artikel 33 van de Visserijwet luidt:
1. Een overeenkomst van huur en verhuur van visrecht, voor zover aangegaan voor een periode van zes jaren, wordt van rechtswege verlengd voor een gelijke periode, tenzij:
a. de verhuurder uiterlijk acht maanden voor het eind van de lopende overeenkomst aan de huurder een nieuwe overeenkomst van huur en verhuur van visrecht heeft aangeboden of aan hem schriftelijk te kennen heeft gegeven de overeenkomst van huur en verhuur van het visrecht niet te willen voortzetten, of
b. de huurder, indien door de verhuurder geen toepassing is gegeven aan onderdeel a, voor het einde van de lopende overeenkomst aan de verhuurder schriftelijk te kennen heeft gegeven de overeenkomst van huur en verhuur van het visrecht niet te willen voortzetten.
2. Tenzij de overeenkomst van huur en verhuur van het visrecht is aangegaan voor een jaar of een periode korter dan een jaar, kan de huurder de Kamer verzoeken de lopende overeenkomst te verlengen:
a. indien de verhuurder hem een nieuwe overeenkomst heeft aangeboden waarmee hij zich niet kan verenigen;
b. indien de verhuurder hem te kennen heeft gegeven de overeenkomst niet te willen voortzetten, of
c. in het geval die overeenkomst is aangegaan voor een andere tijdsduur dan zes jaren.
Dit verzoek wordt ten minste een half jaar vóór het einde van de lopende overeenkomst gedaan.
[…]
4. De Kamer beslist naar billijkheid, evenwel met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.
5. De Kamer wijst het verzoek in ieder geval af indien de verhuurder de overeenkomst niet wil voortzetten wegens de omstandigheid dat de huurder voor het einde van de lopende overeenkomst de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt of zal bereiken.
6. Indien een doelmatige bevissing van het water, waarop de overeenkomst betrekking heeft dan wel van het complex van wateren, waartoe dat water behoort, door de toewijzing van het verzoek zou worden belemmerd, wijst de Kamer het verzoek af dan wel beperkt zij de verlenging tot een gedeelte van het visrecht.
[…]
7. Indien en voor zover de Kamer het verzoek toewijst, stelt zij de duur vast voor welke de verlenging zal gelden en welke ten hoogste zes jaren zal bedragen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 33, tweede lid, onderdeel b, van de Visserijwet 1963 (Visserijwet).
2.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 27 december 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:16229 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2235.
3.Artikel 33, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 33, vijfde lid, van de Visserijwet 1963.
4.Als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet (AOW).
5.Op grond van artikel 33, vijfde lid, van de Visserijwet.
6.Europese Richtlijn van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep.
7.Uitspraak van deze rechtbank van 27 december 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:16229, rechtsoverweging 8.2.