ECLI:NL:RBDHA:2023:22088

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
SGR 22/2895
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering wegens benadelingshandeling na verwijtbare ontslagname

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over het recht op een Ziektewet (ZW) uitkering. Eiseres, die sinds 1 november 2009 als docent handvaardigheid werkte, meldde zich op 9 mei 2016 ziek en nam per 31 juli 2016 ontslag. Ze vroeg een ZW-uitkering aan met terugwerkende kracht voor de periode van 17 augustus 2016 tot 9 mei 2018. Het UWV weigerde de uitkering, stellende dat de ontslagname verwijtbaar was en dat eiseres daardoor het recht op uitkering had prijsgegeven. Eiseres betwistte deze weigering en stelde dat haar ontslag niet verwijtbaar was, onder verwijzing naar haar psychische toestand en de adviezen van haar bedrijfsarts.

De rechtbank oordeelde dat eiseres inderdaad een benadelingshandeling had gepleegd zoals bedoeld in artikel 45 van de ZW, omdat zij haar recht op loon had prijsgegeven op het moment dat haar arbeidsongeschiktheid was ingetreden. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van het opleggen van een maatregel af te zien en dat de weigering van de ZW-uitkering terecht was. Eiseres had geen recht op een ZW-uitkering voor de toekomst, aangezien zij vanaf 7 mei 2018 een WIA-uitkering ontving. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2895 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. D.M. Wijngaard
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
gemachtigde: mr. T. Eversteijn.

Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 8 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek is ter zitting geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen stukken in te dienen en verweerder op deze stukken te laten reageren.
Op 12 juli 2023 heeft de rechtbank van eiseres een brief van 11 juli 2023 met stukken ontvangen. Op 24 augustus 2023 heeft de rechtbank van verweerder bij brief van 22 augustus 2023 een rapportage van 17 augustus 2023 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in reactie op de stukken van eiseres ontvangen.
Nadat partijen te kennen hebben gegeven geen nadere zitting te willen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres was sinds 1 november 2009 bij [stichting] (ex-werkgever) werkzaam als docent handvaardigheid voor veertig uur per week. Eiseres heeft zich op 9 mei 2016 bij ex-werkgever ziekgemeld. Per 31 juli 2016 heeft eiseres deeltijd ontslag genomen. Per 7 mei 2018 is aan eiseres een WIA-uitkering toegekend.
1.1
Bij brief van 29 april 2021 heeft eiseres een ZW-uitkering aangevraagd met
terugwerkende kracht voor de periode van 17 augustus 2016 tot 9 mei 2018 en tevens voor de toekomst op grond van de duuraanspraakjurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (Raad).
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij recht heeft op ziekengeld omdat zij ongeschikt was voor haar eigen werk bij ex-werkgever. Zij heeft echter geen recht op een ZW-uitkering omdat sprake is van benadeling door verwijtbare ontslagname.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ontslagname van eiseres bij ex-werkgever verwijtbaar is. Eiseres was volgens verweerder bij de ontslagname voldoende in staat om de consequenties van haar ontslagname te overzien. Daarbij geldt tevens dat er geen bijzonder dringend medisch advies aan de ontslagname ten grondslag lag en de ontslagname niet de enige mogelijkheid was om aan een bijzonder dringende gezondheidstoestand te ontkomen.
4. Eiseres betoogt dat de ontslagname niet verwijtbaar is en dat zij daarom recht heeft op een ZW-uitkering in de periode van 17 augustus 2016 tot 9 mei 2018. De bedrijfsarts had op 23 juni 2016 abusievelijk geoordeeld dat eiseres volledig inzetbaar was en haar geadviseerd gedeeltelijk ontslag te nemen bij ex-werkgever en om per 1 augustus 2016 in dienst te gaan bij het [naam college] College. Ten tijde van het ontslag stond eiseres onder grote druk en ondervond zij een terugval in psychische gezondheid en verdere uitval bij ex-werkgever.
4.1
Eiseres stelt dat verweerder maatwerk moet leveren. Eiseres stelt verder, onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 24 juni 2009 [1] , dat de ontslagname niet verwijtbaar is omdat zij voldoende reëel vooruitzicht had op een nieuw dienstverband bij het [naam college] College. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 4 april 2012 [2] stelt eiseres dat beoordeeld moet worden of verweerder daadwerkelijk benadeeld is door haar ontslag.
4.2
Eiseres stelt tot slot met een beroep op de duuraanspraakjurisprudentie van de Raad dat zij voor de toekomst recht heeft op een ZW-uitkering.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Benadelingshandeling artikel 45 eerste lid, aanhef en onder j, van de Ziektewet
Ingevolge artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW weigert het Uwv ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend, indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het sectorfonds of het Uitvoeringsfonds voor de overheid benadeelt of zou kunnen benadelen. Op grond van het tweede lid wordt een maatregel als bedoeld in het eerste lid afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de verzekerde de gedraging verweten kan worden. Op grond van het vierde lid kan verweerder afzien van het opleggen van een maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten (Maatregelenbesluit) wordt de hoogte en duur van een, op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met n, genoemde wetten, op te leggen maatregel, met dien verstande dat de hoogte van de maatregel ten minste € 25 bedraagt, vastgesteld op een blijvend gehele weigering van de uitkering bij verplichtingen uit de vierde categorie, bedoeld in artikel 7, tenzij het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten, in welk geval onderdeel c van toepassing is.
Uit de jurisprudentie van de Raad volgt dat de wetgever met een benadelingshandeling als hiervoor bedoeld in het bijzonder het oog heeft gehad op situaties waarin de werknemer zijn recht op loon prijsgeeft op een moment dat het arbeidsongeschiktheidsrisico is ingetreden. Aan de wetsgeschiedenis zijn geen overtuigende argumenten te ontlenen voor een ruimere uitleg. [3]
5.1
De rechtbank is van oordeel dat eiseres een benadelingshandeling in de zin van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW heeft gepleegd.
5.2
De rechtbank overweegt hiertoe dat de arbeidsongeschiktheid op 9 mei 2016 was ingetreden blijkens de aanname van de eerste ziektedag van 9 mei 2016 in het kader van de toekenning van de WIA-uitkering. Daarbij geldt voorts dat de bedrijfsarts op 25 mei 2016 constateerde dat er onvoldoende benutbare mogelijkheden waren om te starten met reïntegratie en dat de lopende behandeling naar verwachting in vier weken tot beginnende verbetering van de beperkingen zou leiden, waarna een start met reïntegratie kon worden gemaakt. De rechtbank constateert ook overigens dat eiseres nimmer hersteld is gemeld.
5.3
Eiseres heeft bij e-mail van 13 juni 2016 aan ex-werkgever laten weten dat zij vanaf 1 augustus 2016 voor twee dagen bij het [naam college] College wilde gaan werken.
Eiseres heeft vervolgens bij brief van 29 juni 2016 per 31 juli 2016 voor 0,6 FTE ontslag genomen en per 1 augustus 2016 voor twee dagen per week in dienst getreden bij het [naam college] College.
5.4
Gelet op het voorgaande heeft eiseres met haar ontslag bij ex-werkgever haar loon prijsgegeven op het moment dat haar arbeidsongeschiktheid was ingetreden.
Eiseres had aanspraak kunnen maken op doorbetaling van haar loon tot aan het einde van de wachttijd van de WIA. Door het ontslag eindigde de loondoorbetalingsverplichting van ex-werkgever en heeft eiseres ter vervanging daarvan een ZW-uitkering gevraagd. [4] Eiseres heeft daarmee een onnodig beroep op de Ziektewet gedaan.
5.5
De rechtbank staat vervolgens, in het licht van de beroepsgronden, voor de vraag in hoeverre verweerder had moeten afzien van het opleggen van een maatregel. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat verweerder op grond van artikel 45 van de ZW en de artikelen 2 en 7 van het Maatregelenbesluit slechts in bepaalde gevallen de mogelijkheid heeft om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen of van de maatregel af kan zien, zodat de mogelijkheden tot ‘maatwerk’ wettelijk zijn ingekaderd.
5.6
Eiseres stelt dat verweerder geen maatregel moet opleggen omdat haar psychische toestand zodanig was dat de ontslagname haar niet is aan te rekenen. Eiseres stelt verder dat verweerder geen maatregel moet opleggen omdat hervatting door eiseres van haar arbeid tot schade van haar gezondheid zou hebben geleid, dit binnen afzienbare tijd niet zou veranderen en eiseres een dwingend advies tot het nemen van ontslag had gekregen.
5.7
De rechtbank overweegt in de eerste plaats ten aanzien van het handelen van de bedrijfsarts van ex-werkgever als volgt. Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat thans een civiel geding gaande is. De rechtbank beperkt zich in het kader van het voorliggend geding en de voorliggende gedingstukken tot de overweging dat haar niet is gebleken van een dringend advies van de zijde van de bedrijfsarts.
5.8
Ter zitting is voorts met partijen afgesproken dat eiseres in de gelegenheid wordt gesteld om stukken in te dienen waaruit blijkt dat in de periode van de ontslagname sprake was van een medische terugval. Afgesproken is dat verweerder op grond van deze stukken zal beoordelen of a) de gestelde terugval een omstandigheid is waardoor eiseres de gevolgen van de ontslagname niet kon overzien (wat ziet op de verwijtbaarheid) en b) de gestelde terugval meebrengt dat hervatting van werkzaamheden tot schade van de gezondheid van eiseres zou leiden.
5.9
Eiseres heeft na de zitting een rapportage van 12 maart 2021 van verzekeringsarts D. Erdogan (Erdogan), een huisartsenjournaal, informatie van NKBasics en Key2Arbo, een rapportage van 23 november 2018 van neuroloog M.H. de Beer (De Beer) en een verslag van 17 november 2020 van revalidatiearts J.J.M.F. van der Putten (Van der Putten) van Basalt Delft overgelegd. Uit deze stukken blijkt volgens eiseres dat zij in mei 2016 geen benutbare mogelijkheden had en haar klachten toenamen.
5.1
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de reactie op de stukken van eiseres geconcludeerd dat uit deze stukken niet volgt dat eiseres ten tijde van de ontslagname niet in staat was om de gevolgen daarvan te overzien. Uit de stukken blijkt niet dat eiseres door bijvoorbeeld een psychotisch beeld of een ernstige depressie niet in staat was de gevolgen van haar handelen te overzien. Uit het feit dat eiseres op 25 mei 2016 en 23 juni 2016 het spreekuur van de bedrijfsarts heeft bezocht en op 20 juli 2016 de huisarts heeft verzocht om een verwijzing naar een plastisch chirurg, en uit de terugkoppelingen van de spreekuurcontacten blijkt juist het tegendeel, aldus de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Ook is uit de stukken niet af te leiden dat voortzetting van het dienstverband op zichzelf tot schade van de gezondheid van eiseres zou hebben geleid. Schade van de gezondheid wordt niet medisch onderbouwd en ook blijkt niet uit de stukken dat een advies is gegeven met het oog op het voorkomen van dergelijke schade. Er worden door de huisarts slechts lichte burn-out klachten genoteerd en er wordt vermeld ‘dat dingen op het werk niet lekker lopen’. Dat is niet hetzelfde als een voor de gezondheidstoestand direct bedreigende arbeidsrelatie.
Daarnaast valt niet in te zien waarom een voltijds dienstverband wel schade van de gezondheid tot gevolg zou hebben en een deeltijd dienstverband bij dezelfde werkgever niet.
5.11
De rechtbank is van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Erdogan heeft geconcludeerd dat niet inzichtelijk is op grond van welke beperkingen eiseres met ingang van week 28 weer volledig arbeidsgeschikt wordt geacht. De Beer heeft geconcludeerd dat de klachten van eiseres waarschijnlijk samenhangen met de cognitieve overvraging van eiseres bij een beperking in het werkgeheugen. Van der Putten heeft geconcludeerd dat eiseres een verminderd energieniveau, lichte cognitieve beperkingen en prikkelverwerkingsproblemen heeft. Met dit alles heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank echter niet aannemelijk gemaakt dat zij ten tijde van de ontslagname niet in staat was om de gevolgen daarvan te overzien en dat voortzetting van het dienstverband op zichzelf tot schade van haar gezondheid zou hebben geleid.
5.12
Verder is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een dringende reden om van het opleggen van de maatregel af te zien, nu volgens vaste rechtspraak van de Raad daarvan slechts sprake zijn wanneer de maatregel voor eiser onaanvaardbare gevolgen heeft. Hiervan is de rechtbank niet gebleken.
5.13
Voor zover eiseres zich overigens heeft beroepen op jurisprudentie van de Raad, slaagt dit beroep naar het oordeel van de rechtbank niet. De uitspraak van 24 juni 2009 kan eiseres niet baten, nu het in die uitspraak gaat om verwijtbare werkloosheid in het kader van een aanvraag van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, niet de Ziektewet. Ook de verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 4 april 2012 [5] kan eiseres niet baten, omdat de Raad in deze uitspraak heeft beoordeeld of het verzoek van de werkgever gericht zou zijn op het ontlopen van het opzegverbod tijdens ziekte. Anders dan eiseres stelt, volgt uit deze uitspraak niet dat beoordeeld moet worden of verweerder daadwerkelijk benadeeld is door het ontslag van eiseres.
5.14
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht een maatregel heeft opgelegd aan eiseres in de vorm van het niet uitbetalen van haar ZW-uitkering in de periode van 17 augustus 2016 tot 7 mei 2018.
Duuraanspraak
5.15
De rechtbank volgt verweerder in zijn stelling geen ZW-uitkering voor de toekomst te kunnen toekennen omdat de gevraagde ZW-uitkering vanaf 9 mei 2016 maximaal tot en met 9 mei 2018 kon lopen. Vanaf 7 mei 2018 ontvangt eiseres een WIA-uitkering.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.CRvB 24 juni 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2446.
2.CRvB 4 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW1977.
3.CRvB 12 november 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AN9725.
4.CRvB 17 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1903.
5.CRvB 4 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW1977.