1.6.Eiseres heeft op 20 januari 2022 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en heeft op 9 februari 2022 verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 3 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er geen sprake was van een dringende reden voor ontslag. Hiertoe verwijst eiseres naar de uitspraak van het hof, waarin het handelen van eiseres wel als ‘verwijtbaar’ is aangemerkt, maar niet als ‘ernstig verwijtbaar’. Verweerder heeft ten onrechte de verwijten waarvan het hof heeft aangegeven dat hier normaal gesproken een waarschuwing op zijn plaats zou zijn geweest, wel zwaar laten meewegen. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat voor het aannemen van een dringende reden voor ontslag enkel verwijtbaar gedrag onvoldoende is. Eiseres verwijst voor dit standpunt naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2021. Eiseres is van mening dat verweerder teveel gewicht heeft gehangen aan het feit dat zij de geldende dienstinstructies niet correct heeft nageleefd, maar er volledig aan voorbij gaat dat hier sprake is geweest van een groepsproces. Zeker nu dit groepsproces in de uitspraak van het hof wel een factor is geweest bij de conclusie dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Ook is eiseres van mening dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. Er heeft geen belangenafweging plaatsgevonden. Tot slot stelt eiseres zich op het standpunt dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Eiseres verwijst naar een collega die ook was betrokken bij het incident, maar van wie de WW-aanvraag wel is ingewilligd.
3. Verweerder is van oordeel dat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden in de zin van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW. Omdat eiseres zich niet aan verschillende dienstprotocollen heeft gehouden is er sprake van een dringende reden voor ontslag. Door niet in te grijpen in de nacht van 4 op 5 februari 2020 toen de toegangsdeuren werden geopend, omdat een collega een pizza had besteld, door deze pizza in ontvangst te nemen en de pizzadoos niet te controleren op verboden voorwerpen, ook niet toen het detectiepoortje af ging, heeft eiseres bijgedragen aan het ontstaan van een onveilige situatie voor zichzelf, haar collega’s en de gedetineerden. Juist het feit dat eiseres al negentien jaar lang een uitstekende staat van dienst heeft en een [functie] functie heeft, maakt dat van haar een hogere mate van zorgvuldigheid en oplettendheid verwacht mag worden. Dit geldt ook voor het plaatsen van voorwerpen tussen deuren en het opheffen van de sluiswerking en het niet altijd voldoen aan de kledingvoorschriften. Daarbij komt ook dat eiseres een controleronde niet heeft gelopen, maar wel heeft afgetekend. Verweerder is van oordeel dat deze gedragingen afzonderlijk van elkaar niet leiden tot verwijtbare werkloosheid, maar in onderlinge samenhang bezien, gelet op het lange dienstverband van eiseres en het feit dat de PI Rotterdam een instelling is met een extra hoog beveiligingsniveau, wel voldoende zijn om tot verwijtbare werkloosheid te concluderen. Dat het hof in de ontslagprocedure heeft geoordeeld dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen, maakt dit niet anders nu verweerder een ander beoordelingskader heeft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Er is ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel sprake van verwijtbare werkloosheid indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Als de werknemer de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen niet is nagekomen, brengt verweerder op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW een bedrag blijvend op de uitkering in mindering, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
5. Ter beoordeling ligt voor of verweerder terecht heeft beslist dat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden als omschreven in artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW.