ECLI:NL:RBDHA:2023:22087

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
SGR 22/519
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over verwijtbare werkloosheid en de beoordeling van persoonlijke omstandigheden in ontslagzaken

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 30 juni 2023, wordt de zaak behandeld van eiseres die in beroep is gegaan tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) dat zij verwijtbaar werkloos is. Eiseres, werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), was betrokken bij een incident waarbij de veiligheidsprotocollen niet zijn nageleefd. Dit leidde tot haar ontslag en de weigering van haar WW-uitkering. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres, zoals haar lange dienstverband en de gevolgen van het ontslag. De rechtbank concludeert dat er sprake is van een motiveringsgebrek en geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek te herstellen. De rechtbank stelt een termijn van zes weken voor het herstel en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van persoonlijke omstandigheden bij ontslagzaken en de beoordeling van verwijtbare werkloosheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/519 T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. Bots),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [naam 1] ).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
de minister van Justitie en Veiligheidte Den Haag, vertegenwoordigd door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI),
(gemachtigde: mr. P. Berkhoudt)

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat
eiseres per 1 augustus 2020 recht heeft op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet
(WW), maar dat deze uitkering niet wordt uitbetaald omdat eiseres verwijtbaar werkloos is.
Bij besluit van 24 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 maart 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is namens de derde-partij [naam 2] verschenen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is op 1 april 2001 aangesteld bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) vallend onder het ministerie van Justitie en Veiligheid. Sinds 2015 was eiseres werkzaam in de functie van [functie] bij de Penitentiaire Inrichting (PI) [plaats] . Dit is een extra beveiligde inrichting (een zogenaamde A+ inrichting). Eiseres was werkzaam op locatie [locatie] . Hier is een groot aantal gedetineerden gehuisvest met een extreem, hoog of verhoogd risico tot ontvluchting en daarmee een groot maatschappelijk risico. Tevens is in deze inrichting de Terroristenafdeling gehuisvest als gevolg waarvan extra veiligheidsmaatregelen in acht dienen te worden genomen.
1.1.
In de nacht van 4 februari 2020 op 5 februari 2020 heeft een incident plaatsgevonden bij de PI, waar eiseres bij betrokken was. Er is een pizza besteld door een collega van eiseres en eiseres heeft de pizza in ontvangst genomen. Daarvoor is de buitenmuur en de binnendeur door collega’s geopend om de pizzabezorger toegang te verschaffen tot de inrichting, terwijl dit volgens de “Dienstinstructies Nachtdienst” verboden is zonder toestemming van de piketfunctionaris.
1.2.
Op 10 februari 2020 is eiseres met onmiddellijke ingang geschorst en is haar de toegang tot de dienstonderdelen van DJI ontzegd (met behoud van loon). Op
11 februari 2020 heeft naar aanleiding van dit incident een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres, het hoofd beveiliging, de teamleider beveiliging en de HR-adviseur. Eiseres heeft ook een schriftelijke verklaring opgesteld.
1.3.
DJI heeft naar aanleiding van het incident de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Bij beschikking van 11 augustus 2020 heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen. Hiervan is DJI in hoger beroep gegaan. In hoger beroep heeft het gerechtshof Den Haag (hof) bij uitspraak van
29 juni 2021 bepaald dat de arbeidsovereenkomst tussen eiseres en DJI eindigt per 1 augustus 2021 [1] . Het handelen van eiseres is door het hof als verwijtbaar aangemerkt. Aan eiseres is wel een transitievergoeding toegekend.
1.4.
Eiseres heeft op 29 juli 2021 een WW-uitkering aangevraagd. Bij beschikking van 3 augustus 2021 heeft verweerder bepaald dat eiseres recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze niet wordt uitbetaald omdat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden.
1.5.
Op 10 september 2021 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen deze beschikking. Op 16 december 2021 is eiseres gehoord door een ambtelijke hoorcommissie. Bij het bestreden besluit is het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt en dat eiseres ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Er is dan ook sprake van verwijtbare werkloosheid.
1.6.
Eiseres heeft op 20 januari 2022 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en heeft op 9 februari 2022 verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 3 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang.
Wat vindt eiseres?
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er geen sprake was van een dringende reden voor ontslag. Hiertoe verwijst eiseres naar de uitspraak van het hof, waarin het handelen van eiseres wel als ‘verwijtbaar’ is aangemerkt, maar niet als ‘ernstig verwijtbaar’. Verweerder heeft ten onrechte de verwijten waarvan het hof heeft aangegeven dat hier normaal gesproken een waarschuwing op zijn plaats zou zijn geweest, wel zwaar laten meewegen. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat voor het aannemen van een dringende reden voor ontslag enkel verwijtbaar gedrag onvoldoende is. Eiseres verwijst voor dit standpunt naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2021 [2] . Eiseres is van mening dat verweerder teveel gewicht heeft gehangen aan het feit dat zij de geldende dienstinstructies niet correct heeft nageleefd, maar er volledig aan voorbij gaat dat hier sprake is geweest van een groepsproces. Zeker nu dit groepsproces in de uitspraak van het hof wel een factor is geweest bij de conclusie dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. Ook is eiseres van mening dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. Er heeft geen belangenafweging plaatsgevonden. Tot slot stelt eiseres zich op het standpunt dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Eiseres verwijst naar een collega die ook was betrokken bij het incident, maar van wie de WW-aanvraag wel is ingewilligd.
Wat vindt verweerder?
3. Verweerder is van oordeel dat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden in de zin van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW. Omdat eiseres zich niet aan verschillende dienstprotocollen heeft gehouden is er sprake van een dringende reden voor ontslag. Door niet in te grijpen in de nacht van 4 op 5 februari 2020 toen de toegangsdeuren werden geopend, omdat een collega een pizza had besteld, door deze pizza in ontvangst te nemen en de pizzadoos niet te controleren op verboden voorwerpen, ook niet toen het detectiepoortje af ging, heeft eiseres bijgedragen aan het ontstaan van een onveilige situatie voor zichzelf, haar collega’s en de gedetineerden. Juist het feit dat eiseres al negentien jaar lang een uitstekende staat van dienst heeft en een [functie] functie heeft, maakt dat van haar een hogere mate van zorgvuldigheid en oplettendheid verwacht mag worden. Dit geldt ook voor het plaatsen van voorwerpen tussen deuren en het opheffen van de sluiswerking en het niet altijd voldoen aan de kledingvoorschriften. Daarbij komt ook dat eiseres een controleronde niet heeft gelopen, maar wel heeft afgetekend. Verweerder is van oordeel dat deze gedragingen afzonderlijk van elkaar niet leiden tot verwijtbare werkloosheid, maar in onderlinge samenhang bezien, gelet op het lange dienstverband van eiseres en het feit dat de PI Rotterdam een instelling is met een extra hoog beveiligingsniveau, wel voldoende zijn om tot verwijtbare werkloosheid te concluderen. Dat het hof in de ontslagprocedure heeft geoordeeld dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen, maakt dit niet anders nu verweerder een ander beoordelingskader heeft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Op grond van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Er is ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel sprake van verwijtbare werkloosheid indien aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Als de werknemer de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen niet is nagekomen, brengt verweerder op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW een bedrag blijvend op de uitkering in mindering, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten.
5. Ter beoordeling ligt voor of verweerder terecht heeft beslist dat eiseres verwijtbaar werkloos is geworden als omschreven in artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW.
6.1.
Zoals blijkt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van
7 november 2018 [3] dient voor de vraag of er sprake is van verwijtbare werkloosheid, gelet op de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, een materiële beoordeling plaats te vinden van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij is artikel 7:678 van het BW de maatstaf en moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Tot de elementen die moeten worden gewogen, behoren de aard en ernst van de gedraging(en) van de werknemer, de wijze waarop de werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie het verweten gedrag beoordeelt, de in dat verband voor de werknemer kenbare bedoeling van de werkgever, de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een beëindiging van het dienstverband voor hem zou hebben. Ook indien die gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de gedraging(en) tot de conclusie leiden dat beëindiging van de dienstbetrekking gerechtvaardigd is. Indien tot het aannemen van een dringende reden wordt geconcludeerd, zal in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW ten slotte nog moeten worden getoetst of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.
6.2.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verweerder terecht heeft geoordeeld dat er sprake is geweest van een dringende reden, zoals bedoeld in artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en daarbij alle hiervoor genoemde elementen heeft meegewogen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
6.3.
Onder verwijzing naar hetgeen het hof heeft overwogen in de uitspraak van
29 juni 2021, is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiseres terecht heeft verweten dat zij zich niet heeft gehouden aan verschillende dienstprotocollen door niet in te grijpen toen de binnen- en buitendeur werden geopend na 22:00 uur, toe te staan dat er eten werd besteld door een collega na 22:00 uur, de pizza in ontvangst te nemen, waarbij ze zich in één ruimte bevond met een onbekende, de pizzakoerier, de binnengekomen goederen niet op voorgeschreven wijze te controleren, het piepalarm dat afging bij de detectiepoort te negeren en de pizzadoos niet te controleren voordat zij die naar binnen bracht. Eiseres heeft hierdoor een onveilige situatie laten ontstaan en laten voortbestaan ten aanzien van vlucht- en smokkelgevaar. Daarnaast heeft eiseres voorwerpen geplaatst tussen deuren, waardoor de sluiswerking werd opgeheven, heeft zij zich niet aan kledingvoorschriften gehouden en heeft zij een controleronde niet gelopen. De rechtbank acht deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien zwaar wegen bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden, nu van eiseres in haar functie van [functie] mocht worden verwacht dat zij zich aan de veiligheidsregels hield. Dat er sprake was van een groepsproces waarin de gedragingen van eiseres plaatsvonden, maakt dit niet anders. Eiseres heeft zelf nagelaten te voorkomen dat er met het openen van de deuren een onveilige situatie ontstond en heeft zelf ook gezorgd voor een onveilige situatie door de pizza in ontvangst te nemen en de pizzadoos niet te controleren voordat zij die mee naar binnen nam. Eiseres heeft een eigen verantwoordelijkheid en wordt geacht, mede gelet op haar staat van dienst van negentien jaar, een hoge mate van zorgvuldigheid en oplettendheid te betrachten bij het vervullen van haar functie.
6.4.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in de beoordeling of er sprake is van een dringende reden voor het ontslag de persoonlijke omstandigheden van eiseres, zoals haar leeftijd en de gevolgen die een beëindiging van het dienstverband voor haar zou hebben, niet kenbaar heeft meegewogen. Verweerder heeft ter zitting ook aangegeven dat naast de duur van de dienstbetrekking, geen andere persoonlijke belangen kenbaar zijn betrokken in de motivering. In zoverre is dan ook sprake van onvoldoende zorgvuldig onderzoek en van een motiveringsgebrek. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6.5.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder nader onderzoek doen naar de persoonlijke omstandigheden, waaronder de gevolgen van de beëindiging van het dienstverband voor eiseres, en vervolgens beoordelen en motiveren of gezien de persoonlijke omstandigheden (nog steeds) sprake is van een dringende reden, dan wel of de persoonlijke omstandigheden aanleiding geven toepassing te geven aan de in artikel 27 van de WW gegeven bevoegdheid. Verweerder dient bij de nadere beoordeling de persoonlijke omstandigheden te betrekken die eiseres ter zitting naar voren heeft gebracht, te weten de grote financiële en psychische gevolgen voor eiseres, die uiteindelijk ook hebben geleid tot een depressie.
7. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
8. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
9. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 29 juni 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:1134.
2.Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1186.
3.Uitspraak van de CRvB van 7 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3469.