Overwegingen
1. Eiseres is een stichting. Volgens haar website betreffen de activiteiten van eiseres politiek bedrijven, juridisch advies verlenen en het verzorgen van ritten met Amerikaanse voertuigen.
2. Verweerder heeft aan eiseres een beschikking Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) afgegeven met als ingangsdatum 2 juli 2020 (de beschikking). Met dagtekening
31 december 2022 heeft verweerder bij beschikking de ANBI-status van eiseres met terugwerkende kracht tot 2 juli 2020 ingetrokken (de intrekkingsbeschikking).
Beroep niet-tijdig beslissen
3. Eiseres heeft op 15 april 2023 beroep ingesteld vanwege het niet-tijdig beslissen op haar bezwaarschrift tegen de intrekkingsbeschikking en verzoekt om de zaak terug te wijzen naar verweerder en om een dwangsom toe te kennen. Volgens eiseres had verweerder uiterlijk op 25 maart 2023 uitspraak op bezwaar moeten doen omdat de verdagingsbeslissing van 24 maart 2023 haar pas op 29 maart 2023 heeft bereikt.
4. Tegen het niet-tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. Op het moment van indiening van de ingebrekestelling op 29 maart 2023 (datum ontvangst door verweerder) was de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar nog niet verstreken. De eerste beslistermijn op bezwaar verliep, gelet op artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 1 van de Algemene termijnenwet, op 28 maart 2023. Verweerder heeft deze termijn met toepassing van artikel 7:10, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bij brief 24 maart 2023 met zes weken verlengd, tot 8 mei 2023. Anders dan eiseres stelt, is voor de geldigheid en inwerkingtreding van een verdagingsbesluit enkel van belang dat het bestuursorgaan dit besluit binnen de beslistermijn (van in dit geval zes weken) aan de belanghebbende toezendt.De rechtbank acht aannemelijk dat de brief van verweerder van 24 maart 2023 vóór 28 maart 2023 aan eiseres is toegezonden. Verweerder heeft gesteld dat hij de verdagingsbrief op 24 maart 2023 naar eiseres heeft verstuurd. In dit kader wijst hij op een e-mail van 24 maart 2023 om 13:38 uur van een collega van het ANBI-team waarin staat dat de brief inzake [stichting] (genaamd [naam brief] ), betreffende de ‘kennisgeving voorgenomen uitspraak op bezwaarschrift’ en waarin de beslistermijn is verdaagd tot 8 mei 2023, op diezelfde dag ter post is aangeboden. De desbetreffende e-mail heeft verweerder overgelegd. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de post twee keer per dag wordt opgehaald. Hetgeen eiseres in dit verband heeft aangevoerd, namelijk dat de brief van verweerder haar pas op 29 maart 2023 heeft bereikt en dat eiseres gebruikmaakt van de PostNL-app waarin je kunt zien welke post onderweg is, geeft de rechtbank onvoldoende aanleiding om ervan uit te gaan dat verweerder de brief van 24 maart 2023 met daarin de verdaging te laat naar eiseres heeft verzonden. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat uit de uitdraai van de Post-NL-app waarop een blauwe envelop is afgedrukt en waarop staat ‘Verwachte bezorgdatum woensdag 29 maart 2023” (bijlage 14 bij het beroepschrift) waar eiser naar verwijst ter onderbouwing van zijn stelling, niet volgt dat dit de brief van 24 maart 2023 betreft. De voor het eerst ter zitting ingenomen stelling dat eiseres in het geheel geen schrijven van 24 maart 2024 heeft ontvangen, acht de rechtbank, mede gelet op de stelling in het beroepschrift, ongeloofwaardig.
5. Nu de beslistermijn nog niet was verstreken op het moment van indiening van de ingebrekestelling van eiseres op 29 maart 2023 is deze ingebrekestelling prematuur, dat wil zeggen: te vroeg, ingediend. Het beroep van eiseres van 15 april 2023 vanwege niet-tijdig beslissen is daarmee ook prematuur ingediend.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard en is verweerder geen dwangsom verschuldigd.
De intrekkingsbeschikking
7. Met dagtekening 3 mei 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het beroep van eiseres is van rechtswege ook gericht tegen dat besluit.
8. Om als ANBI te kunnen worden aangemerkt moet een instelling, niet zijnde een vennootschap met in aandelen verdeeld kapitaal, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij of een ander lichaam waarin bewijzen van deelgerechtigdheid kunnen worden uitgegeven, aan een aantal voorwaarden voldoen. Eén van deze voorwaarden is dat die instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt.Een instelling dient zowel statutair als feitelijk rechtstreeks het algemeen nut te beogen. Dat wil zeggen dat de werkzaamheden rechtstreeks erop zijn gericht enig algemeen belang te dienen (de kwalitatieve eis) en dat de werkzaamheden voor ten minste negentig percent het algemeen belang dienen (de kwantitatieve eis).In de hiervoor weergegeven voorwaarden ligt besloten de eis dat de betreffende instelling haar werkzaamheden richt op het dienen van voldoende concreet bepaalde doelen die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend tot het algemeen nut kunnen worden gerekend. De kwantitatieve eis houdt in dat de werkzaamheden feitelijk ook uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (90%) dit algemeen belang moeten dienen en niet een particulier belang. De nadruk bij deze laatste eis ligt op de uitgaven, op de bestedingen van een instelling.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het tegen betaling verlenen van juridisch advies primair en volledig is gericht op de particuliere belangen van de betalende afnemer en daarmee niet op het algemeen belang. Uit de door eiser overgelegde stukken en uit de website blijkt niet dat de activiteiten met betrekking tot ‘USA Car rides’ zich richten op een kwetsbare doelgroep, of dat er algemeen nuttige omstandigheden aanwezig zijn om te kunnen kwalificeren als ANBI. Vanwege het ontbreken van informatie kan verweerder daarnaast niet vaststellen of aan het 90%-criterium wordt voldaan. Tot slot stelt verweerder dat eiseres niet heeft voldaan aan de administratie- en inlichtingenplicht als bedoeld in de artikelen 47 en 53 van de AWR.
10. De bewijslast dat eiseres kwalificeert als ANBI ligt bij eiseres.
11. Ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van een ANBI voert eiseres aan dat zij gratis of tegen kostprijs juridisch advies geeft en (samen met een andere stichting) maandelijks belangeloos mensen met een beperking een mooie dag bezorgt met een “USA Car”. Met betrekking tot de politieke activiteiten stelt eiseres dat ze de straat op gaan, naar de mensen luisteren en helpen waar ze kunnen. Eiseres is ook bezig geweest hiervoor mensen te werven en zij heeft netwerkbijeenkomsten georganiseerd en meegedaan aan wijkraadverkiezingen, aldus eiseres. Ook stelt eiseres dat er protesten zijn gevoerd, met caravans door het land wordt gereden om het verhaal van eisers te verkondigen en bij het kantoor van eiseres hangen protestdoeken.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aan de op haar rustende bewijslast voldaan. Uit de door haar overgelegde stukken kan niet worden opgemaakt dat de werkzaamheden van eiseres voor ten minste 90% het algemeen nut dienen in de zin van artikel 5b, derde lid, van de AWR. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel volgt dat eiseres een veelheid aan activiteiten heeft ingeschreven en meer dan 60 handelsnamen voert. De door eiseres overgelegde administratie geeft verder onvoldoende inzicht in de aard en omvang van de door haar gedane bestedingen, zodat ook niet aannemelijk is gemaakt dat is voldaan aan de eis dat ten minste 90% van de bestedingen aan het algemeen nut zijn besteed. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder eiseres terecht niet (meer) als ANBI aangemerkt.
13. Eiseres stelt dat verweerder de hoorplicht en het motiveringsbeginsel heeft geschonden.
14. Verweerder heeft eiseres diverse malen in de gelegenheid gesteld om haar bezwaar mondeling toe te lichten. Nadat eiseres op 29 maart 2023 een ingebrekestelling heeft ingediend, heeft verweerder haar per brief van 7 april 2023, tevens op die dag naar eiseres ge-e-maild, uitgenodigd voor een hoorgesprek op woensdag 19 april 2023 om 10:00 uur. Hierop heeft eiseres als datum 8 mei 2023 voorgesteld. Verweerder heeft vervolgens per brief van 19 april 2023 aan eiseres gevraagd om er in dat geval mee in te stemmen om de uitspraaktermijn met vier weken tot na het hoorgesprek te verlengen en om een bevestigende reactie uiterlijk op 28 april 2023. Eiseres heeft daarop niet meer gereageerd. Wel heeft zij op 15 april 2023 een beroep wegens niet-tijdig beslissen bij de rechtbank ingediend, waarvan verweerder bij brief van 19 april 2023 op de hoogte is gesteld. Met dagtekening 3 mei 2023 heeft verweerder vervolgens uitspraak op bezwaar gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het voorgaande, eiseres voldoende in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Van een schending van de hoorplicht is daarom geen sprake.
15. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zijn besluit om de ANBI-status van eiseres in te trekken voldoende heeft gemotiveerd. Van schending van het motiveringsbeginsel is geen sprake.
16. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 3 mei 2023 ongegrond verklaard.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.G. Scholten, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.R.M. Dekker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 december 2023.
Afschrift verzonden aan partijen op: