Toetsing van een asielbeschikking in een bewaringszaak?
5. Uit voormeld arrest van het Hof volgt dat detentie – op grond van artikel 6 of 59 Vw - tot de strikt noodzakelijke gevallen beperkt moet blijven en alleen kan worden bevolen of verlengd met inachtneming van
algemene en abstracte regels(cursivering rechtbank) waarin de voorwaarden en de wijze van toepassing ervan zijn vastgelegd (r.o. 75).
Verder volgt uit dit arrest dat wil een beschermingsregeling daadwerkelijk de naleving verzekeren van de strikte voorwaarden waaraan de rechtmatigheid van een maatregel van bewaring als bedoeld in richtlijn 2008/115, richtlijn 2013/33 of verordening nr. 604/2013 moet voldoen, dan moet de bevoegde rechterlijke autoriteit kunnen beslissen over
elk relevant feitelijk en juridisch element(cursivering rechtbank) om de rechtmatigheid te beoordelen. De rechter moet daarbij elke voor haar beslissing relevante omstandigheid kunnen onderzoeken indien zij dit nodig acht (r.o. 87).
Wanneer blijkt dat niet of niet langer is voldaan aan de voorwaarden voor de rechtmatigheid van de bewaring, moet de betrokkene onmiddellijk worden vrijgelaten (r.o. 79). Dit geldt met name wanneer wordt vastgesteld dat – afhankelijk van het geval – de terugkeerprocedure, de behandeling van het verzoek om internationale bescherming of de overdracht niet langer voortvarend wordt uitgevoerd (r.o. 80).
8. Uit voorgaande overwegingen volgt dat de rechter zijn toetsingstaak met betrekking tot de rechtmatigheid van de (grens)detentie in de ruimst mogelijke mate moet opvatten.
9. Wat betreft de te respecteren, en daarmee te toetsen
algemene en abstracte regelsen
elk relevant feitelijk en juridisch elementis de volgende regelgeving van belang.
10. Ingevolge artikel 8, eerste lid jo derde lid onder c van de Opvangrichtlijn mag detentie niet om de enkele reden dat de verzoeker om internationale bescherming verzoekt en mag deze alleen plaatsvinden om in het kader van een procedure een beslissing te nemen over het recht van de verzoeker om het grondgebied te betreden.
Ingevolge artikel 9, eerste lid van de Opvangrichtlijn wordt een verzoeker slechts in bewaring gehouden voor een zo kort mogelijke termijn en slechts zo lang de in artikel 8, lid 3 van de Opvangrichtlijn genoemde redenen van toepassing zijn.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Vw 2000 wordt de grensprocedure uitsluitend toegepast bij afwijzing krachtens artikel 30, 30a of 30b van de Vw 2000.
Over de behandeling van de asielaanvraag in de grensprocedure heeft verweerder het volgende beleid geschreven
C1/2.5 Vc 2000:
De IND toetst tijdens de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd voortdurend of de aanvraag conform artikel 3, derde lid, Vw binnen de grensprocedure kan worden behandeld. Het uitgangspunt is dat de IND uiterlijk na het nader gehoor, op basis van volledige informatie, aan de vreemdeling kenbaar maakt indien zijn aanvraag niet in de grensprocedure verder kan worden behandeld. Hiervan kan worden afgeweken indien in een eerder of later stadium de relevante informatie voorhanden is.
In ieder geval in de volgende situaties zal reeds na het aanmeldgehoor geconcludeerd worden dat zijn aanvraag niet binnen de grensprocedure (verder) zal worden behandeld.
Indien na het aanmeldgehoor de identiteit, nationaliteit en herkomst van de vreemdeling met voldoende zekerheid is vastgesteld:
•waarbij geconcludeerd wordt dat de vreemdeling onder de werking van een besluit- of vertrekmoratorium valt, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.
•waarbij in het betreffende landgebonden beleid is opgenomen dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de Definitierichtlijn (2011/95/EU) en de vreemdeling daardoor waarschijnlijk in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.
•waarbij geconcludeerd wordt dat dit om overige redenen bepalend is voor het inwilligen van de asielaanvraag, en er geen sprake is van contra-indicaties of 1F indicaties.
C2/2.5 Vc 2000
Indien de IND concludeert dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet binnen de grensprocedure verder kan worden behandeld, dan wordt van rechtswege de toegang verleend en de vrijheidsontnemende maatregel bedoeld in artikel 6, derde lid Vw, opgeheven.
11. Uit voorgaande regelgeving volgt dat een lidstaat gehouden is om bij grensdetentie de asielaanvraag voortvarend te behandelen. Dit unierechtelijk vereiste geldt niet alleen voor de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid maar ook voor de rechterlijke macht indien er een beroep (incl. verzoek om voorlopige voorziening) tegen het afwijzende asielbesluit is ingediend.
Daarnaast volgt uit voorgaande regelgeving dat de grensdetentie wordt opgeheven indien duidelijk is dat het verzoek tot bescherming kansrijk is te achten dan wel dat er meer tijd nodig is om het verzoek op zijn mérites te kunnen beoordelen.
12. Voor de beantwoording van de vraag of de rechter in de onderhavige zaak inhoudelijk naar het asielbesluit kan kijken, zijn de volgende feiten van belang.
- 4 januari: oplegging grensdetentie op grond van artikel 6, derde lid, Vw
- 5 januari: indiening asielaanvraag
- 18 januari: afwijzing asielaanvraag (kennelijk ongegrond)
- 1 februari: kennisgeving beroep IND ivm de grensdetentie
- 14 februari: bewaringszitting
- 1 maart: behandeling beroep / voorlopige voorziening tegen afwijzing asielaanvraag
13. Eiser heeft ter zitting van 14 februari gesteld dat de asielaanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond is afgedaan gelet op het feit dat de kern van eisers asielrelaas is gelegen in de problemen die hij met de Haftar-militie heeft ondervonden als ook dat de Afdeling in het kader van art 15c Definitierichtlijn recent aan verweerder vragen heeft gesteld over de huidige veiligheidssituatie in Libië. Op grond daarvan is de kans groot, aldus de advocaat, dat de rechter naar aanleiding van de zitting op 1 maart zal oordelen dat het afwijzende besluit vernietigd zal worden.
14. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling kunnen gronden die verband houden met de asielprocedure, waaronder begrepen de beslissing over de aanvraag, niet worden ingebracht in een bewaringsprocedure. De rechtbank stelt vast dat deze jurisprudentie in de onderhavige zaak betekent dat op 1 maart, 15 dagen na de onderhavige bewaringszitting, naar de beroepsgronden gericht tegen de asielbeschikking zal kunnen worden gekeken.
15. Mocht, zoals eiser heeft gesteld, de rechter op 1 maart tot de conclusie komen dat het besluit inhoudelijk geen stand kan houden dan zal vernietiging volgen en, zeer waarschijnlijk, - conform verweerders beleid - de grensdetentie worden opgeheven omdat verweerder meer tijd nodig heeft om opnieuw, met inachtneming van de uitspraak van de rechter, naar de asielaanvraag te kijken.
16. Zo bezien heeft de inhoudelijke beslissing van de rechter gevolgen voor de rechtmatigheid van de voortduring van de bewaring en is daarmee een van belang zijnde element met betrekking tot de rechtmatigheid van die bewaring.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de bewaringsrechter in een bewaringszitting over kan gaan tot toetsing van een afwijzend asielbesluit.
17. Mocht de bewaringsrechter een dergelijke toetsing nalaten – onder verwijzing naar een andersoortige procedure - dan zou deze rechter daarmee in strijd kunnen handelen met de in artikel 9, eerste lid, voorgeschreven voortvarendheid om de in artikel 8, derde lid, onder c bedoelde beslissing te nemen. Of dat zo is, hangt af van de relevante feiten en omstandigheden van het geval.
18. In de onderhavige situatie zitten 15 dagen tussen de bewaringszitting en de geplande asielzitting. De rechtbank is van oordeel dat het belang van een voortvarende beslissing zou worden geschonden indien de rechtbank voor de inhoudelijke toetsing van de asielbeschikking naar de reeds ingeplande asielzitting van 1 maart zou verwijzen.
19. Dit voert tot de slotsom dat de rechtbank in de onderhavige zaak is gehouden om de asielbeschikking inhoudelijk te bekijken.