ECLI:NL:RBDHA:2023:2183

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
NL23.36
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met onbekendheid van vertrekplicht en medische omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. De eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 30 december 2022 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zitting, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser de gronden van de maatregel niet heeft bestreden en dat hij niet op de hoogte was van zijn vertrekplicht naar Duitsland, omdat hij met onbekende bestemming was vertrokken tijdens de behandeling van zijn asielaanvraag.

De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen andere, minder dwingende maatregelen dan inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, voldoende waren om de bewaring te rechtvaardigen. De eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen die zouden leiden tot een ander oordeel. Bovendien heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring, ook niet in het licht van de medische omstandigheden die de eiser heeft aangevoerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de medische zorg in het detentiecentrum adequaat is en dat de medische gegevens van de eiser bij de overdracht aan Duitsland zullen worden overgedragen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.36
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000.
2. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet bestreden.
3. Eiser voert aan dat verweerder de gronden onder 3k en 3l niet aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd en ook niet dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde. Eiser vindt dat verweerder daarom had dienen te volstaan met de oplegging van een minder ver strekkende maatregel. Eiser wijst erop dat hij niet wist dat hij naar Duitsland moest vertrekken omdat hij ten tijde van de beslissing op zijn lopende asielaanvraag met onbekende bestemming was vertrokken. Eiser heeft geen problemen met de overdracht naar Duitsland en heeft zijn asielaanvraag ingetrokken.
4. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een lichter middel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het
standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
23 februari 20151 en 10 april 20152 en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 20143.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, mede gelet op de niet bestreden gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Uit de feitelijke juistheid van de gronden 3a en 3b volgt al dat er sprake is van gevaar voor onttrekking aan de overdracht. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die naar het oordeel van de rechtbank ertoe hadden moeten leiden dat verweerder de maatregel achterwege had moeten laten. Dat eiser niet bekend was met het besluit van 5 augustus 2022, waarbij zijn asielaanvraag buiten behandeling is gesteld en besloten is om hem aan Duitsland over te dragen omdat hij toen met onbekende bestemming was vertrokken, is iets wat voor zijn risico komt. Ook het feit dat verweerder bepaalde gronden niet aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd, leidt niet tot een ander oordeel.
Eiser heeft zich eerst ter zitting beroepen op medische problemen met zijn oog. Nog afgezien van het feit dat dit niet met medische stukken is onderbouwd, geeft dit de rechtbank ook geen aanleiding voor een ander oordeel. In het detentiecentrum is medische zorg aanwezig, waarvan niet gesteld of gebleken is dat die niet afdoende zou zijn. Voorts heeft verweerder ter zitting verklaard dat bij de overdracht aan Duitsland ook de medische gegevens van eiser worden overgedragen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe de rechtbank gehouden is, komt de rechtbank niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
3 ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 januari 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.