ECLI:NL:RBDHA:2023:21829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
C/09/633336 / HA ZA 22-672
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overheidsdaad en aansprakelijkheid van de Staat voor schadevergoeding

In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en de Staat der Nederlanden. Eiser had eerder een tussenvonnis ontvangen op 19 juli 2023, waarin de rechtbank oordeelde dat de Staat niet had voldaan aan de zorgplicht om de veiligheid van eiser te waarborgen, en aansprakelijk werd gesteld voor de daaruit voortvloeiende schade. In het eindvonnis van 15 november 2023 heeft de rechtbank de resterende schadeposten beoordeeld en deels toegewezen. De rechtbank heeft enkele verzoeken van eiser om herziening van eerdere bindende eindbeslissingen afgewezen, maar heeft wel onjuistheden in het tussenvonnis gecorrigeerd. Eiser had ook vorderingen ingediend voor psychische nazorg en een verklaring voor recht, maar deze zijn afgewezen op basis van de huidige omstandigheden en de zorgplicht van de Staat. De rechtbank heeft de Staat veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 2.759,13, vermeerderd met wettelijke rente, en een immateriële schadevergoeding van € 12.500. Daarnaast is de Staat in de proceskosten veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 1.880. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Civiel recht
Zaaknummer: C/09/633336 / HA ZA 22-672
Vonnis van 15 november 2023 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
eisende partij,
hierna te noemen: eiser,
advocaat: mr. T. de Boer te Amsterdam,
tegen
STAAT DER NEDERLANDEN, te Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Staat,
advocaat: mr. G.C. Nieuwland te Den Haag.

1.Samenvatting

1.1.
In het tussenvonnis van 19 juli 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:10482) heeft de rechtbank geoordeeld dat de Staat gelet op de omstandigheden van dit geval niet heeft gedaan wat in het maatschappelijk verkeer van hem mocht worden verwacht om de veiligheid van eiser te waarborgen. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat de Staat aansprakelijk is voor de schade die eiser daardoor lijdt. De rechtbank heeft aangekondigd die schade in deze procedure te zullen begroten, heeft enkele schadeposten afgewezen wegens het ontbreken van relativiteit, en heeft de zaak naar de rol verwezen zodat partijen zich over de resterende schade nader konden uitlaten. In dit eindvonnis beslist de rechtbank over de resterende schadeposten; deze worden deels toegewezen.
1.2.
In de na het tussenvonnis genomen akten hebben partijen de rechtbank verzocht enkele overwegingen uit dat vonnis te herzien; eiser heeft ook gevraagd om terug te komen op enkele bindende eindbeslissingen. In dit eindvonnis herstelt de rechtbank een onjuistheid in de samenvatting (rechtsoverweging 1.1 van het tussenvonnis) en een onduidelijkheid in een overweging uit het juridisch kader (rechtsoverweging 5.5 van het tussenvonnis). Op de bindende eindbeslissingen in het tussenvonnis komt de rechtbank echter niet terug.

2.De procedure

2.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 juli 2023,
- de akte van eiser van 30 augustus 2023,
- de akte van de Staat van 30 augustus 2023,
- de antwoordakte van de Staat van 27 september 2023,
- de antwoordakte van eiser van 27 september 2023.
2.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

3.De verdere beoordeling

Herstel rechtsoverweging 1.1 van het tussenvonnis
3.1.
Eiser heeft de rechtbank verzocht de laatste zin van rechtsoverweging 1.1 van het tussenvonnis te corrigeren. Deze overweging luidde:
“Doordat hij moest wachten op bericht van de Staat, zegt eiser stappen te hebben genomen, waaronder de verkoop van zijn bedrijf, die hij niet zou hebben genomen als hij eerder had geweten dat de Staat niets voor hem kon betekenen.”
3.2.
De rechtbank is het met eiser eens dat de frase “de verkoop van zijn bedrijf” geen goede samenvatting is van wat er is gebeurd. Waar “
verkoop” staat, moet “
ontmanteling” worden gelezen.
Herstel rechtsoverweging 5.5 van het tussenvonnis
3.3.
De Staat heeft de rechtbank verzocht de laatste zin van rechtsoverweging 5.5 te corrigeren. De laatste twee zinnen van deze overweging luiden:
“Een ‘informant’ is eenieder die door de positie waarin hij verkeert, dan wel de hoedanigheid die hij heeft, over gegevens beschikt of kan beschikken die voor een goede taakuitvoering van de dienst van belang kunnen zijn. Eenieder die op vrijwillige basis gegevens aan de diensten verstrekt, is een informant.5”
3.4.
De rechtbank is het met de Staat eens dat deze overweging anders kan worden gelezen dan de rechtbank die heeft bedoeld. Mede gelet op de passage in de memorie van toelichting, waarnaar in noot 5 al werd verwezen, moeten de laatste twee zinnen van rechtsoverweging 5.5 samen worden gelezen als de volgende zin:
“Een ‘informant’ is een persoon die door de positie waarin hij verkeert dan wel de hoedanigheid die hij heeft over gegevens beschikt of kan beschikken die voor een goede taakuitvoering van de dienst van belang kunnen zijn, en die op vrijwillige basis zijn medewerking aan de dienst verleent.5”
3.5.
Noot 5 blijft ongewijzigd.
Rechtbank komt niet terug op bindende eindbeslissingen
3.6.
Eiser heeft de rechtbank ook verzocht om terug te komen op de bindende eindbeslissingen ten aanzien van de in het tussenvonnis geformuleerde zorgvuldigheidsnorm, de beslissing tot begroting van de schade in deze procedure, enkele beslissingen omtrent relativiteit en causaliteit en de afwijzing van bepaalde typen schade die uit de andere beslissingen voortvloeit.
3.7.
De door eiser in zijn akte aangehaalde bepalingen, uitspraken en literatuur zijn de rechtbank bekend, maar zij leest deze anders dan eiser. De rechtbank is van oordeel dat de eindbeslissingen in het tussenvonnis geen feitelijke of juridische onjuistheden inhouden, en zal deze daarom niet heroverwegen.
Beoordeling schadeposten
3.8.
Eiser is van mening dat de rechtbank de schade niet in deze procedure kan begroten, omdat verwijzing naar de schadestaatprocedure is gevorderd en over de schade geen partijdebat zou zijn gevoerd.
3.9.
Daarmee gaat eiser voorbij aan het uitgangspunt van artikel 612 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat de rechter zoveel mogelijk dadelijk beslist op geschilpunten die partijen verdeeld houden. Ook als verwijzing naar de schadestaat is gevorderd, kan de rechter ambtshalve beslissen de schade wel direct te begroten, inclusief de daarmee samenhangende voorvragen zoals die over relativiteit en causaliteit, met dien verstande dat partijen wel de mogelijkheid moeten krijgen om zich daarover dan alsnog uit te laten. [1]
3.10.
Partijen – en in ieder geval eiser – hebben naar het oordeel van de rechtbank voldoende gelegenheid gekregen om een debat te voeren over de schade.
3.10.1.
Eiser heeft in de dagvaarding en in zijn pleitnota al stellingen over de schade en causaliteit ingenomen, en ook de Staat heeft bij antwoord en pleidooi al verweer gevoerd op het punt van de causaliteit en in mindere mate op de gevorderde schade. Sommige van deze argumenten hoorden volgens de rechtbank onder de noemer relativiteit; zij heeft deze als zodanig beoordeeld.
3.10.2.
Verder heeft de rechtbank tijdens de mondelinge behandeling van 11 april 2023 aangekondigd dat zij het voornemen had om de schade al in deze procedure te begroten. Partijen hebben toen verteld dat zij met elkaar in gesprek zouden gaan over de schadeposten genoemd in rechtsoverweging 5.24 onder a, c en d van het tussenvonnis. Partijen hebben zo buiten het zicht van de rechtbank standpunten uitgewisseld over deze schade, mede op basis van informatie die zij gelet op het (staats)geheime karakter ervan niet met de rechtbank wilden delen.
3.10.3.
In het tussenvonnis van 19 juli 2023 is partijen de gelegenheid geboden om zich in de procedure nader uit te laten over de schade. Eiser heeft vervolgens op 30 augustus 2023 een akte na tussenvonnis van 18 bladzijden genomen, met daarbij 2 nieuwe producties; daarbij heeft eiser zich niet gehouden aan de door de rechtbank meegegeven beperking van het onderwerp en ook nieuwe schadeposten gevorderd. Daarna heeft eiser op 27 september 2023 nog een antwoordakte van vijf bladzijden genomen. De rechtbank heeft beide akten integraal meegenomen in haar beoordeling.
3.11.
De rechtbank acht zich gezien het voorgaande voldoende voorgelicht om in dit vonnis over resterende schadeposten te oordelen.
Schade door positief scenario na tijdige risicoanalyse
3.12.
Eiser baseert zijn stellingen over de schade die volgens hem nog voor vergoeding in aanmerking komt mede op een scenario waarin de Staat wel tijdig adequaat zou hebben gereageerd en uit een veiligheidsanalyse gebleken zou zijn dat eiser wel in het land waar hij woonde had kunnen blijven.
De rechtbank acht dit scenario dermate onwaarschijnlijk dat zij daaraan voorbijgaat, gelet op: a) de tot nu toe door eiser in deze procedure ingenomen indringende stellingen over de ernst van de bedreigingen die hem en zijn gezinsleden destijds ten deel zijn gevallen, b) op het feit dat eiser zijn vordering tot naamswijziging bij akte heeft gehandhaafd en c) de (niet overgelegde) risicoanalyse van [datum] , waaruit volgens eiser blijkt dat de waarschijnlijkheid dat de dreiging jegens hem zich materialiseert in het land waar hij woonde ook nu nog ‘mogelijk’ is, terwijl de rechtbank het waarschijnlijk acht dat de dreiging op het moment dat eiser en zijn gezin vanwege de bedreigingen naar Nederland vertrokken hoger zal zijn geweest.
Repatriëringskosten (rechtsoverweging 5.23 tussenvonnis)
3.13.
Eiser heeft nader inzicht geboden in de kosten voor de vliegtickets die hij destijds voor zichzelf en zijn gezinsleden heeft gekocht. Deze kosten bedragen € 2.759,13.
3.14.
De Staat heeft geen nadere informatie over repatriëringen aangedragen, maar heeft zich bereid verklaard om de € 2.759,13 voor de vliegtickets van eiser en zijn gezin te vergoeden, vermeerderd met de wettelijke rente die daarover is verschenen.
3.15.
De kosten van repatriëring van inventaris, het aanhouden van de huurwoning en andere aan huisvesting gelieerde kosten zijn kosten van emigratie en komen om de in rechtsoverwegingen 5.18 tot en met 5.23 van het tussenvonnis genoemde redenen niet voor vergoeding in aanmerking.
3.16.
De rechtbank zal daarom € 2.759,13 aan repatriëringskosten toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente over de aanschafkosten van de afzonderlijke tickets, vanaf de in productie 47 (laatste bladzijde) genoemde data van aanschaf van die tickets.
Vorderingen in petitum onder IV van het tussenvonnis
3.17.
Eiser heeft aangegeven dat hij de vorderingen genoemd in rechtsoverweging 5.24 onder a, c en d van het tussenvonnis handhaaft, te weten een bevel dat de Staat:
( a) een contactpersoon (klankbord) bij de AIVD moet faciliteren met wie eiser vertrouwelijk kan spreken over de dilemma’s met betrekking tot zijn geheimhoudingsplicht en veiligheid;
( c) de traceerbaarheid van eiser en zijn gezin moet verkleinen middels een naamsverandering;
( d) eiser psychische nazorg moet bieden.
3.18.
De rechtbank wijst deze onderdelen van de vordering af, en wel op grond van het volgende.
3.18.1.
De toewijsbaarheid van deze onderdelen hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, in het bijzonder van de vraag of er op dit moment nog een reële dreiging bestaat. De rechtbank heeft de Staat daarom in het tussenvonnis opgedragen een actuele dreigingsanalyse op te (doen) stellen omtrent de situatie van eiser en zijn gezin. Deze analyse is niet overgelegd, maar uit punt 18 van de akte van eiser van 30 augustus 2023 begrijpt de rechtbank dat de Staat “
op [datum] een onderbouwde veiligheidsanalyse met hem heeft gedeeld”.
3.18.2.
Partijen zijn het niet eens over wat de uitkomst van deze veiligheidsanalyse precies betekent.
Eiser stelt dat in het rapport staat dat er een ernstige bedreiging jegens eiser en zijn gezin bestaat, en dat “[i]
ndien de genoemde actoren op de hoogte zouden zijn van de voormalige werkzaamheden van [eiser] als agent, […] dreiging voor zijn veiligheid wel voorstelbaar[is].” Ook wijst eiser erop dat de Staat hem nog altijd aan zijn geheimhoudingsplicht houdt, waardoor het mogelijk is dat hij in de toekomst tegen dilemma’s aanloopt.
De Staat stelt dat de uitkomst van de dreigingsanalyse is dat de dreiging in Nederland onwaarschijnlijk is, en dat de capaciteiten van potentiële bedreigers in Nederland als beperkt worden ingeschat.
3.18.3.
De Staat heeft, zoals in het tussenvonnis al is geoordeeld, een zorgplicht voor het acute lijfsbehoud van eiser en zijn gezin; de Staat is niet aansprakelijk voor het bestaan van de dreiging door het terroristische netwerk. Het feit dat eiser en zijn gezinsleden mogelijk niet veilig meer kunnen reizen naar de regio waar zij destijds woonden, is niet toe te rekenen aan de Staat. Dit betekent dat de rechtbank alleen beoordeelt of de vorderingen bij de huidige stand van zaken in Nederland toewijsbaar zijn.
3.18.4.
Uit de door partijen aangehaalde delen van de actuele dreigingsanalyse maakt de rechtbank op dat het onwaarschijnlijk is dat eiser en zijn gezin gevaar lopen zolang zij in Nederland zijn. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom hij bij die stand van zaken nog (permanent) een vast contactpersoon bij de AIVD nodig heeft, naast de algemene voorzieningen waar alle burgers die bedreigd worden een beroep op kunnen doen. Eiser heeft ook niet inzichtelijk gemaakt waarom de maatschappelijk vergaande maatregel van naamswijziging bij dit lage dreigingsniveau in Nederland nog nodig is, én waarom de Staat daar (gegeven diens beperkte zorgplicht) verantwoordelijk voor zou zijn. De onderdelen (a) en (c) wijst de rechtbank daarom af.
3.18.5.
Sinds het tussenvonnis hebben drie gesprekken plaatsgevonden tussen eiser en een deskundig medewerker van de AIVD. Ook heeft de Staat een budget van € 10.000 ter beschikking gesteld aan eiser en zijn gezin, te besteden aan behandeling/therapie of coaching. Dit budget heeft de Staat op verzoek van eiser opgehoogd tot € 14.800 om ook de kosten te dekken voor een door eiser te volgen opleiding van psychosociale aard. Voor zover al sprake is van een causaal verband tussen de in het tussenvonnis vastgestelde zorgplichtschending door de Staat en de door eiser opgevoerde schade voor psychische nazorg, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat deze schade het aangeboden budget en de inspanningen van de Staat te boven gaan. Om die reden en uitgaande van de betaling door de Staat van het bedrag van € 14.800 wijst de rechtbank ook onderdeel (d) af.
Verklaring voor recht (petitum onder II van het tussenvonnis)
3.19.
De rechtbank wijst ook af de gevraagde verklaring voor recht dat de Staat nog altijd onrechtmatig handelt door eiser geen enkele ondersteuning te bieden bij zijn terugkeer in Nederland, de bescherming van zijn geheimhoudingsplicht en zorgen over zijn veiligheid. Deze afwijzing vloeit voort uit de oordelen in rechtsoverwegingen 5.18 tot en met 5.20 en rechtsoverweging 5.26 van het tussenvonnis, en de oordelen in rechtsoverwegingen 3.17.1 tot en met 3.17.5 van dit vonnis.
Proceskosten
3.20.
De Staat is de partij die grotendeels ongelijk krijgt, daarom wordt hij in de proceskosten veroordeeld.
3.21.
Eiser heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Eisers met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening van eiser. Gelet op het voorgaande wordt gedaagde slechts veroordeeld tot betaling van het lagere griffierecht en vergoeding van het – hierna vast te stellen – salaris van de advocaat. Deze vergoeding voor het salaris moet door de advocaat worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de advocaat toegekende vergoeding. De proceskosten van eiser worden daarom als volgt vastgesteld:
- griffierecht
86,00
- nakosten
173,00
(bij betekening met verhoging als vermeld in de beslissing)
- salaris advocaat
1.794,00
(3,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.880,00

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart voor recht dat de Staat onrechtmatig jegens eiser heeft gehandeld door in strijd met de algemene maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm niet tijdig en zorgvuldig te reageren op het hulpverzoek van eiser;
4.2.
veroordeelt de Staat tot betaling aan eiser van een schadevergoeding van € 2.759,13, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW:
- over € 640,62: met ingang van [datum I] tot de dag waarop volledig is betaald,
- over € 599,53: met ingang van [datum II] tot de dag waarop volledig is betaald,
- over € 1.518,98: met ingang van [datum III] tot de dag waarop volledig is betaald,
4.3.
veroordeelt de Staat tot betaling aan eiser van een immateriële schadevergoeding van € 12.500, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 27 juli 2022 tot de dag waarop volledig is betaald;
4.4.
veroordeelt de Staat in de proceskosten, aan de zijde van eiser tot dit vonnis vastgesteld op € 1.880, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
te vermeerderen met € 90 aan salaris advocaat, eventuele verschotten en met de wettelijke rente over die bedragen als de Staat niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass, mr. J.L.M. Luiten en mr. C.J-A. Seinen en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023.

Voetnoten

1.HR 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2229, r.o. 3.5.4; HR 27 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2774, r.o. 3.4.3.