ECLI:NL:RBDHA:2023:21716

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
22/8029
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot overbrenging naar Nederland van voormalig ambassadebewaker uit Afghanistan

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 december 2023, in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, en de minister van Buitenlandse Zaken, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, werd het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland ongegrond verklaard. Eiser had verzocht om overbrenging van Afghanistan naar Nederland, omdat hij tussen mei en december 2021 als bewaker bij de Nederlandse ambassade in Kaboel had gewerkt. De rechtbank oordeelde dat verweerder, de minister, het verzoek terecht had afgewezen, omdat eiser als ambassadebewaker van een subcontractor niet voor evacuatie in aanmerking kwam. De rechtbank stelde vast dat de zorgplicht voor medewerkers van subcontractors als minder vergaand werd aangemerkt dan voor bewakers die onder directe verantwoordelijkheid van de ambassade werkten. Eiser's beroep op het gelijkheidsbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat de situatie van Hongaarse bewakers die wel geëvacueerd waren, niet vergelijkbaar was met die van eiser. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, en dat er geen recht op overbrenging aan eiser kon worden ontleend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8029

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.J. Koolen),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met de besluiten van 5 juli 2022 en 9 februari 2023 afgewezen. Eiser heeft tegen deze besluiten rechtstreeks beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door mr. [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 13 oktober 2021 heeft eiser verzocht om hem en zijn gezin over te brengen van Afghanistan naar Nederland. Eiser stelt tussen 28 mei 2021 en 31 december 2021 werkzaam te zijn geweest als bewaker bij de Nederlandse ambassade in Kaboel. Vanuit zijn functie als ‘guard supervisor’ werkte hij in en om het compound van de ambassade en had hij de leiding over meerdere bewapende bewakers. Gelet op deze werkzaamheden vindt eiser dat hij voor overbrenging in aanmerking komt.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij als voormalig bewaker van de Nederlandse ambassade valt onder de groep personen die worden genoemd in de motie Belhaj en daarom voor overbrenging in aanmerking komt. In dat kader geeft eiser aan dat het kabinet heeft toegezegd deze motie naar letter en geest uit te voeren. Daarbij kan de zaak van eiser als zwaarwegend worden gekwalificeerd omdat hij in dienst was ten tijde van de val van Kaboel. Verder blijkt uit het rapport van de commissie-Ruys (hierna: het rapport) [1] dat Hongaarse bewakers van de Nederlandse ambassade tijdens de evacuatiefase via het vliegveld zijn geëvacueerd, terwijl zij net als eiser ook werkten bij een subcontractor. Bovendien heeft het kabinet in reactie [2] op dit rapport toegezegd dat de situatie van bewakers van de Nederlandse ambassade opnieuw zal worden bekeken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief. [3] In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase op grond van de motie Belhaj [4] al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen. Het gaat hierbij enerzijds om medewerkers van een ten laste van de begroting van Buitenlandse Zaken/Buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Anderzijds gaat het om personen die in de afgelopen twintig jaar minstens een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor Defensie of EUPOL in Afghanistan in een voor het publiek zichtbare functie.
5. Over dit beleid heeft de hoogste bestuursrechter twee richtinggevende uitspraken [5] gedaan. Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om vereisten vast te stellen zodat groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. [6] Als verweerder de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert, schendt hij niet hun fundamentele rechten.
6. Dat eiser stelt te vallen onder de motie Belhaj doet, wat hier verder ook van zij, niet ter zake nu deze motie niet meer onverkort in werking is. [7] Het beroep op het vertrouwensbeginsel in dit verband slaagt evenmin. De hoogste bestuursrechter heeft in haar uitspraak van 22 februari 2023 [8] al overwogen dat de door het kabinet gedane toezegging om de motie Belhaj naar letter en geest te zullen uitvoeren, geen toezegging bevat die specifiek tot bepaalde personen is gericht. Ook voor eiser geldt dat hierin geen toezegging kan worden gelezen dat hij voor overbrenging in aanmerking komt.
7. Eiser behoort verder niet tot een van de twee groepen waarvoor het kabinet in de Kamerbrief een speciale voorziening heeft getroffen. Verweerder heeft, onder verwijzing naar verschillende kamerstukken [9] , uiteengezet waarom bewakers van de Nederlandse ambassades die in dienst waren bij een subcontractor niet voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen. Daarbij is van belang dat dat ambassadebewakers geen (militaire) objecten van buitenlandse strijdkrachten bewaakten, maar officiële vertegenwoordigingen van andere staten, waarmee de Taliban officiële contacten nastreeft. De bewaking van ambassades behoort tot de reguliere werkzaamheden die een gastland voor officiële vertegenwoordigingen van andere landen moet verrichten. De veiligheid van ambassades behoort tot de verantwoordelijkheden van Afghanistan zelf. Verweerder heeft hiermee de zorgplicht voor ambassadebewakers die in dienst waren van een subcontractor als minder vergaand aangemerkt dan voor de bewakers die hun werkzaamheden wél onder directe verantwoordelijkheid van de ambassade uitoefenden. Daarmee gold deze laatste categorie als ambassadepersoneel en kwam die categorie wel voor evacuatie in aanmerking. Nu eiser geen onderdeel uitmaakte van de groep bewakers van de Nederlandse ambassade die hun werkzaamheden onder directe verantwoordelijkheid van de ambassade hebben uitgeoefend, had verweerder geen zorgplicht om zijn overbrenging naar Nederland te faciliteren. Eerder heeft deze rechtbank al geoordeeld dat dit onderscheid door het verschil in zorgplicht gestoeld is op objectieve gronden en in overeenstemming is met de uitgangspunten van het buitenwettelijk begunstigend beleid. [10] Dat de zaak van eiser zwaarwegend zou zijn omdat hij in dienst was ten tijde van de val van Kaboel is dan ook geen omstandigheid die door verweerder had moeten worden meegewogen in de beoordeling van zijn verzoek. Verder heeft de toezegging van het kabinet om de situatie van ambassadebewakers die niet onder direct contract van de ambassade stonden, nader te onderzoeken, (nog) niet geleid tot een nieuw standpunt van het kabinet hier over. Eiser kan hier dan ook geen recht op overbrenging aan ontlenen.
8. Eiser betoogt dat er wel sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid nu Hongaarse bewakers van de Nederlandse ambassade, die eveneens in dienst waren van een subcontractor, wél in aanmerking kwamen voor overbrenging. Verweerder heeft erop gewezen dat de Hongaarse bewakers door speciale eenheden van een partnerland naar het vliegveld zijn gebracht en uiteindelijk door een partnerland zijn gerepatrieerd naar hun eigen land. Hierover waren voorafgaand aan de evacuatieperiode al afspraken gemaakt. [11] Uit deze uitleg van verweerder blijkt dat Nederland zich niet heeft ingespannen om overbrenging van de Hongaarse bewakers mogelijk te maken. Er is dan ook geen sprake van een ongerechtvaardigd onderscheid of van gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld. Het beroep van eiser kan daarom niet slagen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het verzoek van eiser om overbrenging naar Nederland terecht heeft afgewezen. Er is geen griffierecht betaald door eiser. Hij krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie het rapport ‘Reconstructie en analyse van de evacuatie uit Kaboel in augustus 2021’ van de Commissie van Onderzoek Evacuatieoperatie Kaboel van 6 oktober 2021:
2.Kamerstukken II 2022/23, 27 925, nr. 955.
3.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
4.Motie van het lid Belhaj c.s., Kamerstukken II 2020/21, 25 925, nr. 788.
5.Zie de uitspraken van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.
6.Zie ook de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 17 januari 2022, ECLINL:RBDHA:2022:175 en van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2164.
9.Zie onder meer de antwoorden van verweerder van 15 maart 2022, Tweede Kamer 2021-22, Aanhangsel 2044, de Kamerbrief van 29 april 2022, Kamerstukken II 2021-22, 27 925, nr. 900, en de antwoorden van 17 oktober 2022, Tweede Kamer 2022-23, Aanhangsel van handelingen 356, onder vraag 12.
10.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18834.
11.Zie de antwoorden van verweerder van 16 december 2021, Tweede Kamer 2021-22, Aanhangsel van handelingen 1146, onder vraag 2.