ECLI:NL:RBDHA:2023:21710

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
23/1415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven na mishandeling door oom en tante

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 november 2023, zaaknummer SGR 23/1415, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser stelt dat hij op 9 januari 2022 zwaar is mishandeld door zijn oom en tante en heeft daarom een aanvraag ingediend. De Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft deze aanvraag echter afgewezen, omdat er onvoldoende objectieve informatie is over de aanleiding, toedracht en omstandigheden van het geweldsmisdrijf. Eiser betwist deze afwijzing en voert aan dat hij voldoende bewijs heeft geleverd, waaronder een verklaring van zijn neef die het geweld bevestigt.

De rechtbank oordeelt dat de Commissie in redelijkheid tot de conclusie heeft kunnen komen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het slachtoffer is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De rechtbank benadrukt dat een eigen verklaring van het slachtoffer niet voldoende is zonder objectieve ondersteuning. De rechtbank wijst erop dat de verklaring van de neef van eiser zelfs suggereert dat eiser de agressor was. Bovendien blijkt uit eerdere beslissingen van het gerechtshof dat er geen duidelijke causaliteit kan worden vastgesteld tussen de gedragingen van de betrokkenen en het letsel van eiser.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven terecht is en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Eiser heeft geen recht op een uitkering uit het Schadefonds en er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1415

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro),
en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven

(gemachtigde: mr. A.S.R. Bisesser-Chigharoe).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het Schadefonds).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 6 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 6 januari 2023 is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt dat er op 9 januari 2022 een incident heeft plaatsgevonden waarbij hij zwaar is mishandeld door zijn oom en tante en heeft daarom een aanvraag gedaan om een uitkering uit het Schadefonds. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf [1] en heeft de aanvraag om die reden afgewezen. Volgens verweerder is er te weinig objectieve informatie over de aanleiding, toedracht en omstandigheden van het geweldsmisdrijf.
Wat vindt eiser in beroep?
Eiser voert aan dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is van een opzettelijk gepleegd misdrijf, omdat hij voldoende objectieve informatie heeft overgelegd. Hij wijst op de afgelegde verklaring van zijn neef bij de politie, waaruit volgt dat eiser is aangevallen door zijn oom en tante. Zulks wordt volgens eiser ook onderkend in de beschikking van het gerechtshof in de artikel 12 sv-procedure die hij was gestart om vervolging na eerder sepot alsnog af te dwingen. Eiser betwist dat hij als eerste geweld heeft gebruikt en wijst erop dat hij letsel heeft opgelopen. Daarbij is eiser niet in staat gesteld voorafgaand aan het bestreden besluit kennis te nemen van stukken waar verweerder wel kennis van heeft genomen. Dat is in strijd met de goede procesorde. Tot slot blijkt uit de sepotbrieven van het Openbaar Ministerie niet dat eiser enig aandeel heeft gehad in het ontstaan van het incident.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven een financiële tegemoetkoming is die gefinancierd wordt uit belastinggeld en een uiting is van solidariteit van de samenleving met het slachtoffer. Verweerder dient deze uitkering te kunnen verantwoorden. De uitoefening van deze bevoegdheid toetst de bestuursrechter terughoudend. [2] Voor een uitkering moet aannemelijk zijn dat er opzettelijk een geweldsmisdrijf is gepleegd. Van belang daarbij is de inhoud van de aangifte en het strafrechtelijk onderzoek dat daarop volgt. De aanvraag wordt afgewezen wanneer de opgave van het slachtoffer onvoldoende is onderbouwd met objectieve aanwijzingen. Een eigen verklaring van het slachtoffer is onvoldoende voor het vaststellen van de aannemelijkheid en moet worden ondersteund met objectieve informatie. [3]
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser in redelijkheid heeft kunnen afwijzen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het slachtoffer is geworden van een opzettelijk geweldsmisdrijf. Verweerder wordt gevolgd in zijn stelling dat de verklaring van eiser niet wordt ondersteund door (onafhankelijke) getuigenverklaringen. Verder heeft verweerder uit de beschikbare informatie mogen concluderen dat hieruit niet duidelijk valt af te leiden wat er is gebeurd en wie is begonnen met het gebruik van geweld, nu alle betrokkenen hier een andere lezing over hebben. In dat kader heeft verweerder er op goede gronden op gewezen dat uit de verklaring van de neef van eiser blijkt dat eiser de agressor was. Ook de beslissing van het gerechtshof in de door eiser gestarte artikel 12 sv-procedure geeft geen duidelijkheid over de aanleiding, toedracht en omstandigheden van het geweldsincident. Afgezien van het feit dat door het gerechtshof is besloten om de betrokkenen niet alsnog te vervolgen, blijkt ook hieruit dat eiser zelf zich niet onbetuigd heeft gelaten en dat de causaliteit tussen de gedragingen en het gestelde letsel moeilijk is vast te stellen.
4.3.
Voor zover eiser stelt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de goede procesorde door verschillende stukken buiten het dossier te houden, overweegt de rechtbank dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt in hoeverre hij hier nadeel van heeft ondervonden.
4.4.
Dit betekent dat verweerder de aanvraag van eiser om uitkering uit het Schadefonds mocht afwijzen. Dit betekent overigens niet dat het geweldsmisdrijf niet heeft plaatsgevonden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen uitkering uit het Schadefonds krijgt. Verder is er geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 3 van de Wet Schadefonds geweldsmisdrijven.
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 december 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3740, r.o. 4.3), 21 februari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:568, r.o. 7) en 22 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2894, r.o. 11).
3.Zie in dat verband de paragraaf 1.1.2. van de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 november 2022 (te raadplegen op www.schadefonds.nl).