ECLI:NL:RVS:2021:2894

Raad van State

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
22 december 2021
Zaaknummer
202103196/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven na geweldsmisdrijf in crimineel milieu

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 december 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven door de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG). De aanvraag werd afgewezen omdat [appellant] een eigen aandeel had in de aanleiding van het geweldsmisdrijf. Op 13 juni 2018 werd hij mishandeld, gegijzeld en met de dood bedreigd in zijn woning, nadat hij betrokken was geraakt in het criminele milieu van de drugshandel. De rechtbank Rotterdam had eerder de afwijzing van de CSG bevestigd, en [appellant] stelde dat hij zich had gedistantieerd van de criminele activiteiten van zijn contacten, maar de Raad van State oordeelde dat hij zich bewust in een situatie had begeven waarin hij geweld kon verwachten. De CSG had in redelijkheid de aanvraag kunnen afwijzen, omdat de schade mede een gevolg was van omstandigheden die aan [appellant] zelf waren toe te rekenen. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

202103196/1/A2.
Datum uitspraak: 22 december 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 april 2021 in zaak nr. 19/4179 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2018 heeft de CSG de aanvraag van [appellant] voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven afgewezen.
Bij besluit van 12 juli 2019 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2021, waar [appellant], bijgestaan door mr. G.A.H. Wiekamp, advocaat te Hendrik-Ido-Ambacht, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. J.C.M. van de Weerd, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       De CSG kent uit het schadefonds onder meer uitkeringen toe aan een ieder die door een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen.
2.       Op 11 september 2018 heeft [appellant] bij de CSG een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds ingediend in verband met mishandeling, bedreiging en gijzeling in zijn woning op 13 juni 2018. Als gevolg daarvan heeft hij psychisch letsel (een post-traumatische stressstoornis) opgelopen.
Voorgeschiedenis
3.       [appellant] handelde sinds december 2017 in koper-isotopen en had in dat verband contact met oude kennissen, [persoon A] en [persoon B]. Eind mei 2018 was [appellant] aanwezig bij een gesprek van [persoon A] en [persoon B] over een container met cocaïne die aan zou komen in Nederland. [appellant] heeft geprobeerd het nummer van de container aan de politie door te geven. Omdat [appellant] op de zogenoemde zwarte lijst stond, heeft de politie de informatie niet in behandeling genomen. De politie heeft vervolgens de container onderschept. Contacten uit het criminele circuit van [persoon A] en [persoon B] gingen er vanuit dat [appellant] de tipgever was geweest. [appellant] is vervolgens op 13 juni 2018 mishandeld, gegijzeld en met de dood bedreigd in zijn woning, waar ook zijn vrouw en dochter aanwezig waren.
[appellant] heeft op 14 juni 2018 aangifte gedaan. Op advies van de politie is hij niet naar zijn woning teruggekeerd. Hij is met zijn gezin afgereisd naar Turkije. Bij terugkeer in Nederland is het gezin verhuisd naar een andere woning. De daders van de mishandeling, bedreiging en gijzeling zijn nog voortvluchtig.
Afwijzing van de aanvraag
4.       Aan de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag heeft de CSG ten grondslag gelegd dat [appellant] weliswaar het slachtoffer is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf, als bedoeld in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg), maar dat [appellant] een eigen aandeel heeft gehad in de aanleiding van het geweldsmisdrijf.
5.       Meer in het bijzonder stelt de CSG dat [appellant] het geweldsmisdrijf had kunnen en moeten voorkomen. [appellant] heeft zich bewust in een situatie begeven waarin hij kon en moest verwachten dat geweld tegen hem zou worden gebruikt. [appellant] begaf zich immers bewust in het criminele (hard)drugsmilieu en dit was ook de aanleiding voor het misdrijf waar hij slachtoffer werd. Het is een feit van algemene bekendheid dat in dit milieu het gebruik van geweld niet wordt geschuwd. De CSG heeft haar oordeel gebaseerd op de aangifte van [appellant] en de bij de politie gedane navraag naar zijn rol in het geheel.
Uitspraak van de rechtbank
6.       De rechtbank heeft overwogen dat het schadefonds is opgericht om mensen een financiële tegemoetkoming te bieden in hun schade. Als het slachtoffer een eigen aandeel heeft in het geweld is deze tegemoetkoming, die wordt betaald uit gemeenschapsgeld en moet worden gezien als een uiting van solidariteit van de samenleving met het slachtoffer, in principe niet passend. In het licht van de doelstelling van het schadefonds heeft de CSG de aanvraag van [appellant] om een uitkering in redelijkheid in zijn geheel kunnen afwijzen. Voor een gedeeltelijke vergoeding heeft de CSG geen aanleiding hoeven zien.
Betoog in hoger beroep
7.       [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij zich steeds nadrukkelijk heeft gedistantieerd als [persoon A] en [persoon B] over handel in drugs spraken. Hij stelt ook geen contact gezocht te hebben met criminelen. [persoon A] en [persoon B] stonden niet als gewelddadig bekend en het lag niet in de verwachting dat hij geconfronteerd zou worden met hun Colombiaanse zakenpartners. [appellant] betoogt aan zijn burgerplicht te hebben voldaan door informatie over de container met cocaïne aan de politie door te spelen. Hij stelt de drugshandel te hebben willen helpen bestrijden. Hij stelt daarom recht te hebben op een (gedeeltelijke) uitkering uit het schadefonds.
Wettelijk kader en beleid
8.       Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg:
"Uit het fonds kunnen uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen."
Artikel 5: "Een uitkering kan achterwege blijven of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer of de nabestaande is toe te rekenen."
9.       De CSG heeft op dit punt beslissingsruimte en heeft daaraan invulling gegeven in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (uitspraak van 25 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2881).
10.     Volgens paragraaf 1.4.1 van de Beleidsbundel (versie 1 mei 2018) kan een uitkering achterwege blijven of op een lager bedrag worden bepaald, als de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer is toe te rekenen. Dit wordt het eigen aandeel van het slachtoffer genoemd en staat in artikel 5 van de Wsg.
11.     De gedachte achter deze bepaling is dat het schadefonds is opgericht om mensen, die buiten hun schuld slachtoffer worden van geweld, een financiële tegemoetkoming te bieden in hun schade. Als het slachtoffer een eigen aandeel heeft in het geweld is deze tegemoetkoming in principe niet passend, omdat deze moet worden gezien als een uiting van solidariteit van de samenleving met het slachtoffer. De tegemoetkoming wordt namelijk gefinancierd uit gemeenschapsgeld.
12.     Voor de beoordeling van het eigen aandeel gaat de CSG na of het slachtoffer het geweldsmisdrijf had kunnen en moeten voorkomen. Hierbij kijkt zij of het slachtoffer zichzelf onnodig in een situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten.
13.     Als sprake is van een eigen aandeel, kan de CSG een aanvraag volledig afwijzen of de uitkering op een lager bedrag vaststellen. Of de CSG een aanvraag volledig afwijst of de uitkering op een lager bedrag vaststelt, bepaalt het uiteindelijk aan de hand van de aard en de ernst van het verwijt dat het slachtoffer kan worden gemaakt, bezien in het licht van het geweld dat tegen hem is gebruikt.
14.     Voor vijf situaties van eigen aandeel is omschreven hoe de CSG deze beoordeelt. Dit zijn uitgangspunten. Of de CSG een aanvraag afwijst of de uitkering op een lager bedrag vaststelt, bepaalt zij uiteindelijk aan de hand van de aard en de ernst van het verwijt dat het slachtoffer kan worden gemaakt, bezien in het licht van het geweld dat tegen hem is gebruikt. Hierbij wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval.
15.     In de vierde van de vijf omschreven situaties heeft een aanvrager zich bewust in het soft- of harddrugsmilieu begeven en is het geweldsmisdrijf hiervan een gevolg. In dit geval wijst de CSG een aanvraag volledig af. Hetzelfde geldt voor geweldsmisdrijven die verband houden met wapenhandel. Bij drugs- en wapenhandel wordt namelijk regelmatig geweld gebruikt om conflicten en onenigheden op te lossen, om iemands positie in het milieu te versterken of om geld, drugs en/of wapens afhandig te maken.
Oordeel in hoger beroep
16.     Voor de beoordeling van het eigen aandeel gaat de CSG na of het slachtoffer het geweldsmisdrijf had kunnen en moeten voorkomen. Hierbij kijkt zij of het slachtoffer zichzelf onnodig in een situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten.
17.     [appellant] heeft op 14 juni 2018 aangifte gedaan. In het proces-verbaal staat dat [appellant] sinds december 2017 meerdere ontmoetingen had met [persoon A], een oude kennis, om de handel in koper-isotopen te bespreken. Tijdens die 5 of 6 ontmoetingen spraken [persoon A] en [persoon B] over cocaïnehandel en gaf [persoon A] aan dat hij veel contacten in Zuid-Amerika had. Soms was ook een neef van [persoon A], [persoon C], aanwezig. Twee weken voor de aangifte vernam [appellant] het nummer van een container met daarin harddrugs. Nadat hij tevergeefs, ook via zijn advocaat, heeft geprobeerd de informatie door te spelen aan de politie en de FIOD, is op 8 juni 2018 in Hedel een container aangetroffen met daarin een grote hoeveelheid harddrugs. [appellant] dacht dat dit de container van [persoon A] en [persoon B] was. Vier dagen later hoorde [appellant] van [persoon C], dat [persoon A] hem wilde spreken. [appellant] is naar deze afspraak gegaan en trof daar in eerste instantie twee Colombianen en kort daarop [persoon A], [persoon B] en [persoon C] en nog 2 Colombianen. Hierop volgde de gijzeling vanuit Amsterdam en de mishandeling en bedreiging in zijn woning in Rotterdam. De Colombianen gingen ervan uit dat [appellant] de politie had ingelicht over de container.
18.     Uit de aangifte blijkt dat [appellant] meerdere keren afsprak met [persoon A] en [persoon B], terwijl hij wist dat zij in cocaïne handelden. In zijn aanwezigheid spraken zij daar over. Ook nadat hij heeft geprobeerd het nummer van de container door te geven aan de politie, heeft hij weer met hen afgesproken. Dit betekent, anders dan [appellant] stelt, dat hij zich niet heeft gedistantieerd van deze personen. Dat hij hen bij herhaling zou hebben medegedeeld niets te maken te willen hebben met de handel in harddrugs, is daarvoor niet voldoende. [appellant] wist dat hij zich in het crimineel circuit, meer in het bijzonder het harddrugsmilieu, begaf en heeft zichzelf daarmee in een situatie gebracht waarin hij geweld kon verwachten.
19.     De CSG heeft navraag bij de politie gedaan. Daaruit bleek dat [appellant] in deze zaak niet is opgetreden als informant en de politie niet heeft getipt.
20.     Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 9 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3740), is een uitkering uit het fonds een financiële tegemoetkoming die wordt gefinancierd uit belastinggeld en moet worden gezien als een uiting van solidariteit van de samenleving met het slachtoffer. De CSG dient deze uitkering te kunnen verantwoorden. Er is geen grond voor het oordeel dat als er na het niet nemen van afstand tot het criminele circuit door het slachtoffer vervolgens geweld tegen hem wordt gebruikt, een uiting van maatschappelijke solidariteit in de vorm van een uitkering uit het Schadefonds passend is.
21.     In het betoog van [appellant] is geen grond te vinden voor het oordeel dat de CSG zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij zich in het harddrugsmilieu heeft begeven. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen. Dat betekent dat de vierde van de vijf in paragraaf 1.4.1 van de Beleidsbundel bedoelde bijzondere situaties zich in dit geval voordoet. Met de omschrijving van die situaties is nadere invulling gegeven aan de uitzondering van het eigen aandeel, waarbij het slachtoffer zichzelf onnodig in een situatie heeft gebracht, waarin hij geweld kon en moest verwachten. Uit die omschrijving volgt dat in dit geval in beginsel een uitkering volledig wordt geweigerd. Uit het betoog van [appellant] blijkt niet van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen dat een uitzondering op dit uitgangspunt wordt gemaakt. Dat [appellant], zoals hij stelt, niet kon vermoeden dat [persoon A] en [persoon B] gewelddadige contacten hadden en dat hij naar de laatste afspraak waarop de mishandeling volgde, is gegaan om geen achterdocht op te wekken, doet daar niet aan af. [appellant] was toen al te diep in het harddrugsmilieu verzeild geraakt. Dat hij contact had met [persoon A] en [persoon B] voor de legale handel in koper-isotopen, leidt evenmin tot een ander oordeel. [appellant] was op de hoogte van de handel in harddrugs, zij spraken daarover in zijn aanwezigheid en hij heeft er niet voor heeft gekozen om geen contact meer te hebben met [persoon A] en [persoon B]. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de CSG de aanvraag van [appellant] om een uitkering in redelijkheid in zijn geheel kon afwijzen, de aan hem toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan hemzelf is toe te rekenen.
22.     Het betoog faalt.
Conclusie
23.     Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
24.     De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 22 december 2021.