ECLI:NL:RBDHA:2022:15038

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
NL22.1911 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor jongvolwassene in het kader van gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een jongvolwassene van Nepalese nationaliteit, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had de mvv aangevraagd om bij haar vader in Nederland te kunnen verblijven, waarbij zij zich beroept op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet alle relevante belangen in zijn afweging had betrokken en dat de belangen van eiseres onvoldoende waren meegewogen ten opzichte van het economische belang van de Nederlandse staat. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij de Staatssecretaris werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.1911
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], eiseres V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.C. Kaptein),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).
Procesverloop
In het besluit van 8 september 2020 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “Verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ” (referent) op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) afgewezen.
In het besluit van 8 april 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres van 5 oktober 2020 tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, waartegen eiseres beroep heeft ingesteld.
Bij uitspraak van 11 november 20211 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiseres gegrond verklaard en bepaald dat verweerder binnen vier weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag (de rechtbank begrijpt: op het bezwaar) met inachtneming van de uitspraak.
In het besluit van 14 januari 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres van 5 oktober 2020 tegen het primaire besluit wederom ongegrond verklaard, waartegen eiseres op 4 februari 2022 beroep heeft ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL22.1911.
Bij brief van 30 mei 2022 heeft verweerder meegedeeld dat het besluit van 14 januari 2022 is ingetrokken.
Eiseres heeft bij brief van 30 mei 2022 verzocht het beroep te handhaven en aan te merken als te zijn gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar van 5 oktober 2020.
1. Zaaknummer NL21.6967
Op 27 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder alsnog een inhoudelijk besluit genomen op het bezwaar van eiseres.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door een kantoorgenoot van haar gemachtigde, mr. M. Terpstra. Ter zitting zijn voorts verschenen: referent en de moeder van eiseres. Als tolk is verschenen S.K. Paudyal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Inleiding
1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] 2001, is van Nepalese nationaliteit en verblijft in Nepal. Ze heeft op 15 juni 2020 een mvv aangevraagd voor verblijf bij referent en een beroep gedaan op het jongvolwassene beleid. Referent is haar vader. Referent heeft van 2 juli 2012 tot en met 10 september 2018 gewerkt in Slovenië en is met ingang van 1 februari 2019 in het bezit van een Nederlandse verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid in loondienst’. De mvv-aanvragen van haar moeder en jongere broers en zus zijn toegewezen en zij verblijven inmiddels in Nederland.
2. Bij uitspraak van 11 november 20212 heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres terecht heeft aangevoerd dat sprake is van een beschermenswaardig gezinsleven tussen haar en referent. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat verweerder niet alle relevante belangen in zijn belangenafweging heeft betrokken. Het is de rechtbank onder andere niet duidelijk geworden waarom volgens verweerder het economische belang van de Nederlandse staat als doorslaggevend belang zich verzet tegen het verblijf van eiseres in Nederland. De verwijzing naar het restrictief toelatingsbeleid is onvoldoende om als motivering te dienen. De rechtbank vindt hiervoor steun in het beleid van verweerder, vastgelegd in de Werkinstructie 2020/16.
Over het beroep niet tijdig beslissen
3. Verweerder heeft op 27 juni 2022 een inhoudelijk besluit op het bezwaar van eiseres genomen. Eiseres heeft in zoverre bereikt wat zij met haar beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar, ingediend op 30 mei 2022, beoogde en heeft dus geen belang meer bij dat beroep. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar is daarom niet-ontvankelijk.
4. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Nu verweerder tijdens het beroep tegen niet-tijdig beslissen op 27 juni 2022 een inhoudelijk besluit heeft genomen dat niet aan het verzoek van eiseres tegemoetkomt, moet de rechtbank ook het beroep tegen dat besluit beoordelen.
2 NL21.6967, niet gepubliceerd.
5. De vraag is dus of verweerder in het bestreden besluit alle relevante belangen heeft betrokken met in achtneming van de uitspraak van 11 november 2021.
Het bestreden besluit van 27 juni 2022
6. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet (meer) ter discussie staat dat er gezinsleven is als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen eiseres, referent, haar moeder en broertjes en zus en dat eiseres jongvolwassen is. De belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM valt echter in het nadeel van eiseres uit. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden waardoor het gezinsleven niet in Nepal uitgeoefend kan worden. Hierbij is van groot belang dat referent er zelf voor heeft gekozen om in Nederland te wonen en te werken en het gezinsleven op afstand te onderhouden en dat vervolgens de moeder van eiseres en haar broertjes/zusje zijn gevolgd. Er is met andere woorden geen sprake van een gedwongen scheiding. Van wel zeer bijzondere omstandigheden is, ook in samenhang bekeken, niet gebleken en in dit geval moet het belang van de Nederlandse staat zwaarder wegen dan eiseres haar belang om het gezinsleven hier in Nederland uit te oefenen.
Standpunt van eiseres
7. Eiseres voert aan dat beoordeling in strijd is met werkinstructie 2020/16 dat een nadere uitwerking is van de internationale jurisprudentie over artikel 8 van het EVRM en de gezinsherenigingsrichtlijn. Verweerder heeft in dit geval een kleinere beoordelingsruimte omdat sprake is van een achtergebleven familielid en van kinderen in het gezin. Verweerder geeft geen blijk van een evenwichtige belangenafweging. Verweerder verwijst alleen naar het economisch belang en dat mag geen zelfstandige afwijzingsgrond zijn. In dit geval wordt voldaan aan het middelenvereiste en verweerder licht niet toe welke andere economische belangen er zijn.
Oordeel van de rechtbank
8. Artikel 8 van het EVRM verplicht de staatssecretaris ertoe om alle relevante gegevens en belangen van het individuele geval kenbaar af te wegen tegen het algemene belang van het economisch welzijn van de Nederlandse staat. 3 De rechter moet toetsen of de staatssecretaris dit heeft gedaan en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een "fair balance" tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Deze maatstaf betekent dat de toetsing door de rechter enigszins terughoudend is.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom de belangenafweging heeft geresulteerd in een “fair balance” tussen het belang bij de uitoefening van het familie- en gezinsleven van een vreemdeling in Nederland en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid van de Nederlandse staat.

3.ECLI:NL:RVS:2022:2485

10. Zo heeft verweerder in het nadeel van eiseres meegewogen dat referent weliswaar vanuit het buitenland betrokken was bij het gezin en contact onderhoudt via moderne communicatiemiddelen, maar dat hij de grootste tijd niet aanwezig was. Vanwege zijn werk heeft hij het gezin eerder verlaten en dat was een eigen keuze. Aangenomen wordt daarom dat zijn rol in al minder groot was in het leven van eiseres en eerder ook in de rest van het gezin. Eiseres is volwassen en van haar mag een zekere mate van zelfstandigheid worden verwacht. Ze woont nu bij een oom en tante, heeft inmiddels haar ‘havo-diploma’ en kan op zoek naar werk. Niet is gebleken dat eiseres niet kan functioneren zonder haar ouders en broers en zus. Daarnaast is er geen objectieve of subjectieve belemmering om het gezinsleven in Nepal uit te oefenen, gelet op de banden die eiseres met Nepal heeft. Voor wat betreft het economisch belang weegt verweerder mee dat referent aan het middelenvereiste voldoet, maar dat betekent niet dat zich in de toekomst andere omstandigheden kunnen voortdoen. Het economisch belang gaat niet alleen over de vraag of referent een eigen inkomen heeft waarmee het gezin kan worden onderhouden. Het gaat ook over de bescherming van de arbeidsmarkt en over door de overheid betaalde voorzieningen zoals onderwijs, gezondheidszorg, infrastructuur en de woningmarkt. Het economisch belang van de Nederlandse overheid kan daarom in de toekomst wel een rol gaan spelen. Op de zitting heeft verweerder in het kader van het economisch belang verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 augustus 2022.4
11. De rechtbank overweegt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom aan de belangen van eiseres een minder zwaar gewicht wordt toegekend dan aan de belangen van de Nederlandse staat gelet op het volgende. In de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de ABRvS van 12 augustus 2022 ging het om vijf vreemdelingen die bij referent, hun zoon en broer, willen verblijven, die een uitkering ontvangt. In deze zaak gaat het om een jongvolwassene die als enige van het gezin achterblijft in Nepal en verblijf wil bij de rest van het gezin. Eiseres leeft nog onder toezicht van haar familie en heeft nog geen eigen zelfstandige stappen gezet in de Nepalese samenleving. In het geval van eiseres voldoet referent aan het middelenvereiste. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval onvoldoende gemotiveerd waarom het economisch belang in dit geval niet anders weegt, omdat eiseres huisvesting heeft (ze gaat wonen bij referent) en in haar levensonderhoud wordt voorzien door referent (omdat referent een baan heeft). Daarnaast vindt de rechtbank van belang dat referent in het bezit is gesteld van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (gvva) met ingang van 1 februari 2019. Referent is werkzaam als Specialiteitenkok Indiase keuken. Het economisch belang is erin gelegen dat referent als werknemer kan bijdragen aan het economisch leven. Het zware gewicht dat verweerder toekent aan het feit dat er geen objectieve belemmering is om het gezinsleven in Nepal uit te oefenen interfereert aan het effectief nut van de verleende gvva aan referent, aangezien aan referent een gvva is verstrekt dat impliceert dat er geen prioriteitgenietend aanbod is. In het bestreden besluit heeft verweerder een algemene omschrijving gegeven waarom het economisch belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan het belang van eiseres om Nederland te verblijven. Hoewel de rechtbank het voorstelbaar vindt dat eiseres op enig moment gebruik zal maken van door de overheid betaalde voorzieningen, heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat sprake is van een “fair balance” in de afweging van de belangen van eiseres en referent enerzijds en het

4.ECLI:NL:RVS:2022:2485

belang van de Nederlandse staat anderzijds, dan in dit geval bestaat uit het economisch belang.
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd dat sprake is van een “fair balance” in de afweging van de belangen van eisers en referent enerzijds en het belang van de Nederlandse Staat anderzijds, dat in dit geval alleen bestaat uit het economisch belang.
Conclusie
13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet, vanwege de aard van het gebrek, geen mogelijkheid het geschil op dit moment definitief te beslechten. Zij zal verweerder opdragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Bij zijn nieuwe besluit moet verweerder rekening houden met wat in deze uitspraak is geoordeeld.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
15. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.518,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-..
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk - Salomons, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
24 oktober 2022
Documentcode: [documentcode]
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.