In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een jongvolwassene van Nepalese nationaliteit, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had de mvv aangevraagd om bij haar vader in Nederland te kunnen verblijven, waarbij zij zich beroept op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet alle relevante belangen in zijn afweging had betrokken en dat de belangen van eiseres onvoldoende waren meegewogen ten opzichte van het economische belang van de Nederlandse staat. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij de Staatssecretaris werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.