ECLI:NL:RBDHA:2023:21628

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2023
Publicatiedatum
25 januari 2024
Zaaknummer
C/09/636535 / FA RK 22-6855
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen, hoofdverblijfplaats minderjarige, zorgregeling, informatieregeling, kinder- en partneralimentatie, afwikkeling huwelijkse voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die gehuwd waren onder huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en daarbij nevenvoorzieningen getroffen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind, zorgregeling, informatieregeling, en alimentatie. De man en de vrouw zijn ouders van een minderjarige, geboren in 2021, en hebben gezamenlijk gezag. De vrouw heeft de hoofdverblijfplaats van het kind gekregen, terwijl de man recht heeft op een zorgregeling die stapsgewijs zal worden uitgebreid. De rechtbank heeft ook de alimentatie voor het kind vastgesteld op € 351,- per maand, en de partneralimentatie voor de vrouw op € 1.119,- bruto per maand. Daarnaast is er een regeling getroffen voor de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, waarbij de man aan de vrouw een bedrag van € 3.000,- moet betalen en 5% van de netto-verkoopopbrengst van de woning, ter waarde van € 8.995,13. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf. De proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 22-6855 (scheiding)
FA RK 23-1630 (afwikkeling huwelijksvermogen)
Zaaknummer: C/09/636535 (scheiding)
C/09/643843 (afwikkeling huwelijksvermogen)
Datum beschikking: 18 augustus 2023

Scheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 10 oktober 2022 ingekomen verzoek van:

[verzoeker] ,

de man,
wonende te [woonplaats 1] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. J.H. Weermeijer-Patist te Leiden.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende] ,

de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. J.S. Bijsterbosch te ’s-Gravenzande , gemeente Westland.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken;
- het verweer tegen de zelfstandige verzoeken, tevens houdende een aanvulling van de verzoeken;
- het bericht van 16 juni 2023, met bijlagen, van de zijde van de man;
- het bericht van 20 juni 2023, met bijlage, van de zijde van de man;
- het verweer tegen de aanvullende verzoeken, tevens houdende een aanvulling dan wel wijziging van de verzoeken.
Op 29 juni 2023 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- de man met zijn advocaat;
- de vrouw met haar advocaat;
- [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad).
Van de zijde van de man zijn pleitnotities ingediend.

Feiten

- Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] 2021 te [plaatsnaam 1] .
- Zij zijn samen de ouders van het volgende minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [plaatsnaam 2] .
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] uit.
- [minderjarige] verblijft op dit moment bij de vrouw.
- Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden.
- Deze rechtbank heeft op 9 september 2022 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang, inhoudende dat:
- de vrouw voorlopig gerechtigd is om [minderjarige] bij zich te hebben;
- de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning te [plaatsnaam 3] ;
- een voorlopige zorgregeling wordt vastgesteld, waarbij [minderjarige] bij de vader verblijft:

vanaf de datum van de beschikking

- de eerste twee weken twee keer per week gedurende een halve dag, onder begeleiding van de familie van de man, waarbij partijen in onderling overleg afspreken wanneer het contact plaatsvindt;

na twee weken

- twee keer per week een hele dag zonder begeleiding, waarbij partijen in onderling overleg afspreken wanneer het contact plaatsvindt;
- de man aan de vrouw, met ingang van 28 juli 2022 voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] van € 476,- per maand zal betalen.
- De voorzieningenrechter heeft bij vonnis in kort geding van 29 december 2022 de vordering van de vader afgewezen.

Verzoek en verweer

Het verzoek zoals dat na wijziging en aanvulling luidt, strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
-
primair: vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de man, met vaststelling van een zorgregeling met de vrouw spiegelbeeldig aan het subsidiaire verzoek van de man om een zorgregeling vast te stellen in het geval [minderjarige] bij de vrouw zijn hoofdverblijfplaats krijgt;
subsidiair: vaststelling van een zorgregeling over [minderjarige] zoals verzocht in het verzoekschrift;
- vaststelling van een regeling inzake de informatie en raadpleging over [minderjarige] ;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 114,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van de datum van de beschikking;
- bepaling dat partijen zelfstandig in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien;
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform het voorstel van de man, in die zin dat:
- de inboedelgoederen van partijen worden toescheiden aan de man, met vergoeding van een bedrag van € 3.000,- aan de vrouw;
- te verstaan dat de man geen vergoedingsrecht hoeft te voldoen aan de vrouw, althans dat deze vergoeding op grond van artikel 13 van de huwelijkse voorwaarden bepaald kan worden op 5% van de netto verkoopopbrengst van de [adres] te
[plaatsnaam 4] , te bepalen binnen 6 maanden na datum indiening echtscheidingsverzoek;
- ten aanzien van de auto, de vrouw op grond van de huwelijkse voorwaarden een vergoeding dient te betalen aan de man van € 18.345,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na datum beschikking;
- bepaling dat de vrouw binnen 14 dagen na de datum van de beschikking de nodige informatie voor de verevening van de pensioenrechten zal dienen te verschaffen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Bovendien heeft de vrouw zelfstandig verzocht om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen tot:
- vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals verzocht in het verweerschrift onder randnummer 27 en 28;
- vaststelling van kinderalimentatie van € 491,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
- vaststelling van door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 1.200,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van 27 juli 2022;
- vaststelling dat de Opel een geschenk van de man aan de vrouw is en dat aan de man ter zake geen vergoedingsrecht toekomt;
- de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden vast te stellen en toe te wijzen en te bepalen dat de man 5% van de netto verkoopopbrengst van de [adres] aan de vrouw dient te voldoen, een en ander conform artikel 13 van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden;
- het verlenen van vervangende toestemming aan de vrouw om:
- [minderjarige] in te schrijven op de vestiging van kinderopvang [naam opvang] te [woonplaats 2] (aan de [straatnaam] ) en op de basisschool [naam school] te [woonplaats 2] ;
- partijen aan te kunnen melden voor opvoedondersteuning geïnitieerd door het Sociaal Kernteam [plaatsnaam 1] (SKT);
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

Beoordeling

Echtscheiding
Ontvankelijkheid
De ouders hebben geen ouderschapsplan overgelegd zoals omschreven in artikel 815 tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In de wet is voorgeschreven dat een ouderschapsplan een processuele eis is bij een verzoek tot echtscheiding. Daarom heeft de rechtbank de bevoegdheid om het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, zesde lid, Rv).
De man heeft gesteld dat er door de beslissing in de voorlopige voorzieningen een discussie is ontstaan tussen partijen over uitvoering van de voorlopige zorgregeling. Door deze patstelling is het niet gelukt om samen met de vrouw een ouderschapsplan op te stellen.
Aangezien de man naar het oordeel van de rechtbank voldoende heeft gemotiveerd dat het voor partijen op dit moment niet mogelijk is om een door beide ouders akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Inhoudelijk
Beide partijen stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat de daarop steunende, over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond kunnen worden toegewezen.
Hoofdverblijfplaats van [minderjarige]
Aanvankelijk heeft de man verzocht om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw te bepalen. Bij bericht van 17 februari 2023 heeft de man zijn verzoek gewijzigd. De man voelt bij de vrouw een aanhoudende weerstand tegen de rol die de man in het leven van [minderjarige] wil spelen.
De vrouw heeft verzocht de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen, nu zij de hoofdverzorger is van [minderjarige] .
De rechtbank overweegt dat de vrouw altijd de voornaamste zorg voor [minderjarige] heeft gedragen. Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat de man daar in principe geen bezwaar tegen heeft, mits hij wel een substantiële rol in het leven van [minderjarige] zal spelen. De rechtbank zal overeenkomstig de feitelijke situatie de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw bepalen. Over de invulling van het ouderschap van de man is tijdens de zitting uitgebreid gesproken en daar zal bij het bepalen van de zorgregeling rekening mee worden gehouden.
Zorgregeling
Tussen partijen is veel discussie geweest over de interpretatie van de voorlopige zorgregeling uit de voorlopige voorzieningen. Door de voorzieningenrechter is verhelderd dat met de term ‘hele dag’ bedoeld is twee dagdelen overdag en dus zonder overnachting. Daarna hebben partijen de regeling zo uitgevoerd dat [minderjarige] iedere woensdag en gedurende één weekenddag bij de man verblijft van 10:00 uur tot 18:00 uur.
De man verzoekt een regeling vast te stellen waarbij hij contact heeft met [minderjarige] op woensdag van 13:00 uur tot de volgende ochtend naar de BSO, school of de vrouw en elke vrijdag of zaterdag van 17:00 uur tot de volgende dag 17:00 uur. Dit is in feite de regeling uit de voorlopige voorzieningen zoals hij deze voorafgaand aan de kort geding procedure heeft geïnterpreteerd. Tijdens de zitting heeft de man toegelicht dat hij wil toewerken naar een co-ouderschapsregeling.
De vrouw kan niet instemmen met de door de man verzochte zorgregeling. Zij wenst de huidige zorgregeling voort te zetten. Sinds oktober 2022 worden partijen begeleid door het SKT. Dit bemiddelingstraject is nog lopende. Volgens de vrouw is het contact tussen partijen verre van goed en is er sprake van wantrouwen over en weer. De vrouw maakt zich zorgen over de invulling van de contactmomenten. De man schikt zich bijvoorbeeld niet naar het slaapschema van [minderjarige] , waardoor zijn normale slaapritme wordt doorkruist. [minderjarige] komt regelmatig dwars en overprikkeld terug van de man. Dan duurt het weer een tijdje voordat hij weer rustig is. De vrouw staat open voor uitbreiding in de toekomst, maar wenst voor nu de huidige regeling te continueren. Door de betrokken hulpverlening is aan partijen aangeraden om opvoedondersteuning aan te nemen. De man heeft daar nog geen toestemming voor gegeven, maar zij zou graag zien dat de man daaraan meewerkt. Zij heeft dan ook vervangende toestemming gevraagd aan de rechtbank om partijen hiervoor aan te melden. De vrouw wenst eerst de resultaten af te wachten van de opvoedondersteuning, alvorens zij kan instemmen met een uitbreiding van de zorgregeling. De vrouw stelt voor dat [minderjarige] op de dagen van de omgang van 07:45 uur tot 18:00 uur bij de man verblijft, omdat zij een overnachting nog niet in zijn belang acht. Als de rechtbank de hulpverlening niet wil afwachten en wel een overnachting wenst, verzoekt zij de volgende regeling: iedere woensdag van 07:45 uur tot 18:00 uur en om de week van zaterdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur.
Naast de optie voor opvoedondersteuning, hebben partijen al meerdere gesprekken gehad bij het SKT en zullen zij binnenkort met het SCHIP-traject starten. De rechtbank overweegt dat beide ouders veel tijd willen doorbrengen met [minderjarige] . Voor de man is het belangrijk dat hij een substantiële rol speelt in het leven van [minderjarige] en bij hem leeft het gevoel dat hij die rol nu niet heeft. Op dit moment verloopt de communicatie tussen partijen nog stroef en lukt het partijen nog niet om zich op een positieve manier tot elkaar te verhouden. Daarnaast heeft de vrouw nog geen vertrouwen in de opvoedvaardigheden van de man. Dit zijn onderwerpen die de ouders bij het SKT met elkaar kunnen bespreken.
Ondanks deze bovengenoemde factoren ziet de rechtbank geen wezenlijke zorgen over [minderjarige] over de situatie bij de man. De rechtbank acht het dan ook in het belang van [minderjarige] dat er op korte termijn een overnachting gaat komen en dat de man de kans krijgt om het volledige ouderschap te ervaren. Wel acht de rechtbank het van belang dat de ouders zich aanmelden voor de opvoedondersteuning. Via de opvoedondersteuning kunnen partijen als startende ouders adviezen krijgen over [minderjarige] en op die manier kan het vertrouwen van de vrouw in de opvoedvaardigheden van de man groeien. Het ontvangen van opvoedingsondersteuning kan de vrouw niet afdwingen, maar de man heeft tijdens de zitting toegezegd de opvoedondersteuning te zullen accepteren. De rechtbank rekent er op dat de man zich aan die toezegging houden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen om de ouders aan te melden bij de opvoedondersteuning afwijzen.
De rechtbank zal de zorgregeling stapsgewijs uitbreiden, zodat partijen optimaal kunnen profiteren van het SCHIP-traject en de opvoedondersteuning. De rechtbank zal bepalen dat [minderjarige] vanaf heden iedere woensdag van 13:00 uur tot de volgende ochtend naar de BSO bij de man zal verblijven en een weekenddag van 10:00 uur tot 17:00 uur. Zodra de opvoedondersteuning is gestart, zal [minderjarige] naast de overnachting op woensdag, ook iedere zaterdag van 17:00 uur tot zondag 17:00 uur bij de man verblijven. Drie maanden na de start van de hulpverlening kan de regeling worden uitgebreid naar iedere woensdag van 13:00 uur tot de volgende ochtend naar de BSO en om de week van vrijdagmiddag na de BSO tot zondagmiddag 17:00 uur.
Over de vakanties overweegt de rechtbank het volgende. In de zomervakantie van 2023 zal de reguliere zorgregeling doorlopen. Voor de rest van de vakanties zullen partijen tijdens het SCHIP-traject een verdeling moeten maken, waarbij het uitgangspunt is dat [minderjarige] iedere vakantie een paar dagen, inclusief overnachtingen, bij zijn vader zal zijn.
Informatieregeling
De man wenst een informatieregeling vast te stellen. De man heeft toegelicht dat de informatieverstrekking vanuit de vrouw onregelmatig verloopt. De ene keer krijgt de man uitgebreid informatie toegezonden en de andere keer niet.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij de man al overal van op de hoogte houdt. Zij heeft ook voorgesteld om een overdrachtsschriftje bij te houden, maar volgens de vrouw heeft de man geweigerd dat in te vullen.
De rechtbank acht het van belang dat de man maandelijks op de hoogte gesteld wordt door de vrouw en zal de gevraagde informatieregeling dan ook vastleggen.
Vervangende toestemming
De vrouw is onlangs met [minderjarige] verhuisd naar een woning in [woonplaats 2] . Deze woning is op 9 kilometer afstand van de woning van de man gelegen. Er moeten nog enkele zaken geregeld worden die samenhangen met de verhuizing. De inschrijving voor een opvang en basisschool zijn uitvoerig op de mail en onder toeziend oog van het SKT voorgelegd aan de man. De man wenst onder begeleiding van het SKT deze onderwerpen te bespreken, maar de vrouw acht het van belang dat [minderjarige] zo snel mogelijk wordt ingeschreven bij de basisschool en het kinderdagverblijf.
De rechtbank overweegt dat tijdens de zitting naar voren is gekomen dat [minderjarige] ook staat ingeschreven op een basisschool bij de man in de buurt. De man heeft aangegeven dat hij, met het oog op de uitbreiding van de zorgregeling, graag zou zien dat [minderjarige] daar naar school gaat. Volgens de vrouw is dat niet haalbaar, omdat zij 9 kilometer van deze school vandaan woont. Zij acht het van belang van [minderjarige] zijn basisschool en kinderdagverblijf in de buurt van de vrouw heeft.
Over het kinderdagverblijf is de rechtbank met de vrouw van oordeel dat het van belang is dat de opvang in de buurt is van de vrouw, nu [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats daar heeft en de vrouw op dit moment de hoofdverzorger is van [minderjarige] . De rechtbank zal de vrouw daarom vervangende toestemming verlenen om [minderjarige] bij kinderdagverblijf [naam opvang] te [woonplaats 2] in te schrijven.
Over de basisschool overweegt de rechtbank dat [minderjarige] de komende twee jaren nog niet naar de basisschool zal gaan. De rechtbank acht het nog te vroeg om een definitieve beslissing te nemen over welke basisschool het meest in zijn belang is. Omdat [minderjarige] op tijd ingeschreven moet staan bij een basisschool, zal de rechtbank de vrouw wel vervangende toestemming verlenen om [minderjarige] in te schrijven op de basisschool [naam school] te [woonplaats 2] . De rechtbank gaat er vanuit dat partijen [minderjarige] daarnaast ingeschreven laten staan op de basisschool te [plaatsnaam 3] , zodat partijen over twee jaar kunnen bezien welke basisschool het meest passend is voor [minderjarige] .
Kinderalimentatie
De man heeft verzocht om vaststelling van een kinderalimentatie van € 114,- per maand. De vrouw heeft verzocht om een kinderalimentatie van kinderalimentatie van € 491,- per maand te bepalen.
De rechtbank zal om proceseconomische redenen eerst de ingangsdatum bespreken.
Ingangsdatum
De man heeft verzocht de kinderalimentatie vast te stellen per datum van de beschikking. De vrouw heeft geen standpunt ingenomen over de ingangsdatum. De rechtbank zal daarom aansluiten bij het verzoek van de man en de ingangsdatum per datum van de beschikking bepalen.
Behoefte van [minderjarige]
Niet in geschil tussen partijen is dat zij in het jaar dat zij uit elkaar zijn gegaan een netto besteedbaar gezinsinkomen hadden van meer dan € 6.000,-. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat partijen in 2022 uit elkaar zijn gegaan. De rechtbank becijfert de behoefte van [minderjarige] in 2022 aldus op € 830,-. Geïndexeerd naar 2023 is dat een bedrag van € 858,-.
Draagkracht van de vrouw
Voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 2.922,40 bruto per maand, exclusief vakantiegeld. De rechtbank gaat hierbij uit van door de vrouw ingediende recente salarisspecificaties van 2023. Volgens het door de vrouw ingediende behoeftelijstje ontvangt de vrouw ook nog een eindejaarsuitkering. De rechtbank becijfert het bruto jaarinkomen van de vrouw aldus op € 41.698,-.
Het kindgebonden budget moet volgens vaste rechtspraak bij het inkomen van de ouder die het ontvangt, worden opgeteld. De rechtbank berekent het kindgebonden budget aan de hand van bovenstaande inkomensgegevens. De rechtbank houdt verder rekening met:
- de pensioenpremie van afgerond € 196,- per maand;
- de premie AOP van afgerond € 5,- per maand.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Aan de hand van voormelde uitgangspunten becijfert de rechtbank het huidige NBI van de vrouw op een bedrag van € 3.251,- per maand. De rechtbank verwijst hierbij naar de aan de beschikking gehechte berekening. De draagkracht van de vrouw is volgens de formule
€ 771,-.
Draagkracht van de man
De man is samen met zijn ouders eigenaar van een bloemenkwekerij. Het bedrijf [bedrijfsnaam 1] B.V. huurt de man via een holdingstructuur, [bedrijfsnaam 2] B.V. in. Uit de door de man ingediende jaarstukken van de jaren 2019, 2020, 2021 en 2022 is gebleken dat de man zichzelf jaarlijks een bruto salaris van € 60.000,- toekent.
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er veel vermogen in de ondernemingen zit en dat van de man verwacht kan worden dat hij meer dividend uitkeert aan zichzelf. De man heeft bevestigd dat er inderdaad veel vermogen in de onderneming zit, maar dat het vermogen is opgebouwd om de kassen te verduurzamen en dat hij een constructie met zijn ouders heeft bedacht zodat hij in de komende jaren het bedrijf kan overnemen. De man heeft tijdens de zitting verder toegelicht dat het voor hem niet mogelijk is meer inkomen te generen uit de onderneming.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man voldoende toegelicht waarom er veel vermogen in zijn onderneming zit zonder dat van hem gevergd kan worden dat hij een deel van dat vermogen aan zichzelf uitkeert. De man heeft uitgebreid toegelicht en met stukken onderbouwd dat het vermogen nodig is om het bedrijf over te nemen van zijn ouders en zijn onderneming te verduurzamen. Duidelijk is geworden dat dit in de nabije toekomst gaat gebeuren. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank van de man niet gevergd worden dat hij meer dan voorheen geld uit de onderneming onttrekt om zijn inkomen aan te vullen.
De rechtbank stelt vast dat de man via de rekening-courant tijdens de huwelijkse jaren in 2021 € 9.000,- heeft onttrokken aan de onderneming en in 2022 € 21.000,-. De man heeft gesteld dat het leningen zijn die moeten worden terugbetaald. Daarnaast heeft de man ook toegelicht dat deze rekening courant-schulden voorlopig niet behoeven en zullen worden terugbetaald. De rechtbank acht het aannemelijk dat de man, wanneer tot hij tot terugbetaling zal komen, dit via dividenduitkeringen zal doen. Voorgaande maakt dat de rekening-courant schuld hoe dan ook niet ten laste van zijn privéinkomen of vermogen zal komen. De rechtbank gaat er gelet op het voorgaande van uit dat het, net als in 2021 en 2022, in de toekomst mogelijk zal zijn in beperkte zin bedragen in rekening courant op te nemen en ziet geen aanleiding om bij de berekening van de draagkracht rekening te houden met de terugbetalingsverplichting (behoudens voor wat betreft de fiscale gevolgen van die terugbetaling). De rechtbank zal daarom in haar berekening van de draagkracht rekening houden met een gemiddeld inkomen uit onttrekkingen via de rekening-courant van
€ 15.000,- per jaar.
De rechtbank houdt rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.
Woonbudget
Tussen partijen is in geschil of voor de bepaling van de draagkracht van de man moet worden uitgegaan van zijn werkelijke woonlast in plaats van het woonbudget.
De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad op 16 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:586) heeft geoordeeld dat het hanteren van een forfaitaire woonlast op zichzelf niet in strijd is met de wettelijke maatstaven. Indien met de berekende draagkracht van partijen niet (geheel) in de behoefte van het kind kan worden voorzien en er aanwijzingen zijn dat de werkelijke woonlasten van de betrokken ouder duurzaam aanmerkelijk lager zijn dan het bedrag dat volgt uit toepassing van het forfait (0,3 x NBI), zal de rechter (ambtshalve) moeten nagaan of de draagkracht van die ouder, berekend met inachtneming van de werkelijke woonlasten, zou leiden tot een hogere onderhoudsbijdrage. Indien dit het geval is, moet de rechter ofwel deze hogere bijdrage opleggen, ofwel motiveren waarom hij daartoe, gelet op de verdere omstandigheden van het geval, geen aanleiding ziet.
Zoals hierna bij de draagkrachtvergelijking zal blijken, bestaat er geen tekort aan gezamenlijke draagkracht om in de behoefte van [minderjarige] te voorzien. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om bij partijen van de forfaitaire het woonbudget af te wijken.
De rechtbank berekent aldus het huidige NBI van de man op € 4.704,- per maand en zijn draagkracht op € 1.483,- per maand.
Zorgkorting
Tussen partijen is voorts de zorgkorting in geschil. Gelet op de hiervoor vastgestelde zorgregeling, zal de rechtbank rekening houden met een zorgkorting van 25%.
Verdeling draagkracht
De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt (771 + 1.483 =) € 2.254,- per maand. De verdeling van de kosten over beide partijen wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte van [minderjarige] .
het eigen aandeel van de man bedraagt: € 1.483,- / € 2.254,- x € 858,- = € 565,-
het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: € 771,- / € 2.254,- x € 858,- =
€ 293,-
samen € 858,-
De zorgkorting die de man ten behoeve van [minderjarige] kan verzilveren bedraagt € 214,-. Na verzilvering van de zorgkorting is de bijdrage van de man € 351,- per maand voor [minderjarige] .
Conclusie
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank de door de man, met ingang van heden, aan de vrouw te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige] vaststellen op € 351,- per maand. Het meer of anders verzochte zal de rechtbank afwijzen.
Aanhechten berekening
De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Partneralimentatie
Met ingang van 1 januari 2023 beveelt de Expertgroep Alimentatienormen een nieuwe rekenwijze aan voor de partneralimentatie: een forfaitaire berekeningswijze. Omdat de ingangsdatum van de partneralimentatie gelegen is na 1 januari 2023 en de inhoudelijke behandeling van het verzoek na 1 januari 2023 heeft plaatsgevonden, zal de rechtbank de forfaitaire berekeningswijze in deze zaak toepassen.
Behoefte
De vrouw heeft bij bericht van 21 juni 2023 een behoeftelijstje ingediend. Zij heeft verzocht om haar behoefte aan de hand van dit behoeftelijstje vast te stellen. In het behoeftelijstje is evenwel een hoeveelheid kosten opgenomen die zien op [minderjarige] . Die kosten worden geacht te worden betaald uit de kinderalimentatie en het kindgebonden budget. Na aftrek van die kosten (ongeveer € 1.000,-) resteert een behoefte van € 3.481,-. De man heeft verzocht aan te sluiten bij de hofnorm.
De rechtbank becijfert het NBGI van partijen op € 8.235,-, zoals blijkt uit de aan deze beschikking gehechte berekening. Net als bij de draagkracht van de man, zal de rechtbank voor het bepalen van de behoefte en de welstand tijdens het huwelijk rekening houden met zijn onttrekkingen van € 15.000,- per jaar uit zijn onderneming. Dit bedrag stond partijen netto ter beschikking. Aan de zijde van de vrouw heeft de rechtbank rekening gehouden met het inkomen volgens haar jaaropgaaf van 2022, zijnde bruto € 37.926,-.
Op basis van de hofnorm bedraagt de behoefte van de vrouw in 2022 aldus € 4.443,-. Omdat de vrouw middels haar behoeftelijstje een lagere behoefte heeft gesteld, zal de rechtbank rekening houden met de door de vrouw onderbouwde behoefte van € 3.481,- in 2022. Geïndexeerd naar 2023 is dat een behoefte van € 3.599,-.
Behoeftigheid van de vrouw
Zoals bij de berekening van de kinderalimentatie is weergegeven heeft de vrouw op dit moment een bruto jaarinkomen uit loon van € 41.698,-, inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering. Anders dan bij de kinderalimentatie wordt geen rekening gehouden met het kindgebondenbudget. Uitgaande van deze gegevens bedraagt het huidige NBI van de vrouw ten behoeve van partneralimentatie € 2.873,- per maand. Van dit NBI dient de bijdrage van de vrouw in de kosten van [minderjarige] van € 293,-, in aftrek genomen te worden, voor zover dat aandeel meer is dan het kindgebonden budget. Nu het eigen aandeel van de vrouw van € 3.516,- (per jaar) lager is dan het kindgebonden budget van € 4.542,-, komt er geen bedrag in aftrek.
De aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt aldus (3.599 – 2.873) € 726,- netto per maand, wat correspondeert met een bruto aanvullende behoefte van € 1.410,- per maand.
Draagkracht van de man
Bij de berekening van het NBI van de man sluit de rechtbank aan bij dat wat is overwogen ten aanzien van het inkomen van de man onder ‘
Draagkracht van de man’ bij de berekening van de kinderalimentatie.
Omdat het NBI van de man hoger is dan € 1.930,- per maand, zal de rechtbank voor de bepaling van zijn draagkracht volgens de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatienormen de daarbij behorende draagkrachtformule van 60% x [NBI – (0,3 x NBI + 1175)] toepassen. Hierbij wordt rekening gehouden met een woonbudget van 30% van het NBI en wordt de alimentatieplichtige geacht alle kosten van wonen hieruit te kunnen voldoen.
Hieruit volgt een draagkracht van de man van € 1.271,- per maand. Hierop wordt het aandeel van de man in de kosten van [minderjarige] van € 565,- per maand in mindering gebracht. De man heeft daarom nog een draagkracht beschikbaar van € 706,- per maand. Gebruteerd komt dit neer op € 1.119,- per maand.
De man heeft niet voldoende draagkracht om in de volledige aanvullende behoefte van
€ 1.410,- van de vrouw te voorzien. De rechtbank zal de partneralimentatie daarom vaststellen op € 1.119,- bruto per maand.
Ingangsdatum
De rechtbank zal de partneralimentatie daarom vaststellen op dat bedrag, met als ingangsdatum de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. Het meer of anders verzochte zal de rechtbank afwijzen.
Aanhechten berekeningen
De door de rechtbank gemaakte berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
De man en de vrouw zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Kort gezegd houden de huwelijkse voorwaarden in dat partijen zijn gehuwd in gemeenschap van inboedel en dat elke andere gemeenschap tussen de echtgenoten is uitgesloten.
De man en de vrouw hebben ter afwikkeling van hun huwelijksvermogensregime de volgende onderdelen naar voren gebracht:
de te verdelen inboedel;
verrekening netto-verkoopopbrengst woning;
de auto;
pensioenverevening;
kosten huishouding.
Inboedel
Partijen zijn het erover eens dat de inboedel aan de man zal worden toebedeeld en de man aan de vrouw een bedrag van € 3.000,- zal vergoeden. De rechtbank zal deze overeenstemming opnemen in het dictum.
Partijen zijn voorts tijdens de zitting overeengekomen dat de man de zaken die de vrouw onder randnummer 30 van haar verweerschrift heeft genoemd en de kinderstoel aan haar zal overdragen.
Verrekening netto-verkoopopbrengst woning
De man is eigenaar van de woning. Partijen hebben afspraken gemaakt welk deel aan de vrouw toekomt bij echtscheiding. In lid 1 van artikel 13 van de huwelijkse voorwaarden zijn partijen overeengekomen dat:
sub a: ingeval de echtscheiding plaatsvindt gedurende het eerste huwelijksjaar of exact één jaar na de voltrekking van het huwelijk er geen verrekening van de netto-verkoopopbrengst zal plaatsvinden.
sub b: ingeval de echtscheiding plaatsvindt gedurende het tweede huwelijksjaar of exact twee jaar na voltrekking van het huwelijk vindt verrekening plaats, zodanig, dat de man gerechtigd is tot 95% van de netto-verkoopopbrengst en de vrouw tot 5%.
In lid 2 staat dat de verrekening wordt vastgesteld per de datum waarop het daartoe strekkende verzoekschrift is ingediend.
De man stelt zich op het standpunt dat de relatie feitelijk op 25 mei 2022 al is verbroken. Dit houdt in dat partijen nog geen jaar samen hebben gewoond als echtgenoten. Na alle pijn die de man is aangedaan sinds het vertrek van de vrouw acht hij deze datum de meest reële datum om aan te houden in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. De vrouw kan dus geen aanspraak maken op 5% netto-verkoopopbrengst, aldus de man
De vrouw stelt zich op het standpunt dat partijen al drie jaar een relatie hadden voordat zij gingen trouwen. Partijen gaan in ieder geval scheiden in het tweede jaar van hun huwelijk, waardoor zij wel aanspraak maakt op 5% van de netto-verkoopopbrengst.
De rechtbank overweegt dat uit lid 2 van artikel 13 van de huwelijkse voorwaarden duidelijk blijkt dat de datum voor de verrekening de datum is waarop het verzoekschrift wordt ingediend. Het verzoekschrift is ingediend op 10 oktober 2022. Partijen zijn op [datum] 2021 met elkaar getrouwd. Daarmee is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 13 lid 1 onder b van de huwelijkse voorwaarden dat de echtscheiding plaatsvindt gedurende het tweede huwelijksjaar, zodat de vrouw recht heeft op 5% van de netto-verkoopopbrengst.
Uit productie 7 van de door de man ingediende verkoopgegevens blijkt dat de netto-verkoopopbrengst € 179.902,60 bedroeg. 5% van € 179.902,60 is € 8.995,13. De rechtbank zal daarom bepalen dat de vrouw dat bedrag toekomt.
De auto
Niet in geschil tussen partijen is dat de man tijdens het huwelijk een auto heeft aangeschaft: een Opel Grandland. Na inlevering van de oude auto van de vrouw, heeft de man de resterende koopsom van € 18.345,- voldaan.
Op grond van artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden beroept de man zich op zijn recht op verrekening van het door hem geïnvesteerde bedrag. Volgens de man heeft hij aanspraak op een bedrag van € 18.345,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Volgens de vrouw heeft de man de auto aan haar geschonken en is het daarom logisch dat de man de auto heeft betaald. De man heeft een eigen auto en zij heeft vanaf de aankoop altijd in deze auto gereden. De vrouw voldoet de autoverzekering en de wegenbelasting. Bovendien blijkt uit artikel 6 dat het om een nominaal vergoedingsrecht gaat, hetgeen de onbillijke uitkomst zou hebben dat de auto door verloop van tijd en gebruik in waarde is gedaald en de vrouw wel het volledige aankoopbedrag aan de man zou moeten te voldoen. De vrouw verzoekt het verzoek van de man af te wijzen.
In het licht van de gemotiveerde betwisting van de man heeft de vrouw onvoldoende gesteld en met stukken onderbouwd dat de auto door de man aan haar is geschonken. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is tussen partijen dat de vrouw eigenaar is van de auto en dat de man € 18.345,- voor de auto heeft betaald. Daarmee is er geld uit het vermogen van de man onttrokken ten bate van de vrouw. Artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden brengt onder die omstandigheden met zich mee dat de vrouw aan de man een bedrag van € 18.345,- dient te vergoeden. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Pensioenverevening
De man heeft tijdens de zitting aangegeven af te zien van pensioenverevening, zodat de rechtbank hier geen beslissing over hoeft te nemen.
Kosten huishouding
De man stelt zich op het standpunt dat partijen zijn overeengekomen dat zij naar rato van hun inkomen zullen bijdragen aan de kosten van de huishouding. Op basis van de werkelijke uitgaven tijdens het huwelijk is de man tot de conclusie gekomen dat hij meer heeft bijgedragen dan zijn aandeel. Hij stelt zich op het standpunt dat de vrouw het teveel betaalde aan hem moet vergoeden en maakt aanspraak op een bedrag van € 2.859,36.
Volgens de vrouw hebben partijen geen uitvoering gegeven aan het maandelijks schriftelijk overeenkomen van een bijdrage in de kosten. Zij zijn niet overeengekomen dat zij naar rato van hun inkomen zouden bijdragen. De huwelijkse voorwaarden bieden aldus geen grondslag voor deze vordering van de man, aldus de vrouw.
De rechtbank overweegt dat partijen in artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden een specifieke regeling hebben getroffen voor de kosten van de huishouding. Daarmee zijn zij afgeweken van de wettelijke regeling. De overeengekomen regeling houdt in dat zijn maandelijks in overleg zouden vaststellen hoe zij in die kosten zouden bijdragen en, voor zover die bijdrage niet voldoende zou zijn, ieder gehouden zijn het tekort aan te vullen. Van een afspraak dat partijen naar rato van hun inkomen zouden bijdragen blijkt niet. De man heeft niet toegelicht hoe partijen uitvoering hebben gegeven aan artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden en welke kosten hij heeft betaald. De rechtbank ziet daarom geen grond om te bepalen dat de vrouw de man een bedrag dient te vergoeden ter zake van deze kosten. De rechtbank zal dit verzoek van de man daarom afwijzen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op [datum] 2021 te [plaatsnaam 1] ;
bepaalt dat [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2021 te [plaatsnaam 2] , de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
bepaalt dat voor [minderjarige] de volgende zorgregeling zal gelden, inhoudende dat [minderjarige] bij de vader zal verblijven:
vanaf heden
- iedere woensdag van 13:00 uur tot de volgende ochtend naar de BSO en ieder week een weekenddag van 10:00 uur tot 17:00 uur;

vanaf de start van de opvoedondersteuning

- iedere woensdag van 13:00 uur tot de volgende ochtend naar de BSO en iedere zaterdag van 17:00 uur tot zondag 17:00 uur;

drie maanden na de start van de opvoedondersteuning

- iedere woensdag van 13:00 uur tot de volgende ochtend naar de BSO en om de week van vrijdagmiddag na de BSO tot zondag 17:00 uur;
- waarbij vanaf heden zal gelden dat de vakanties in onderling overleg tussen partijen worden verdeeld, waarbij als uitgangspunt zal gelden dat [minderjarige] iedere vakanties een aantal dagen met overnachtingen bij man zal verblijven;
bepaalt dat de vrouw de man een keer per maand zal informeren over de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige] ;
verleent aan de vrouw toestemming, welke de toestemming van de man vervangt, om [minderjarige] te doen inschrijven op basisschool ‘ [naam school] ’ te [woonplaats 2] en kinderopvang ‘ [naam opvang] ’ te [woonplaats 2] ;
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van heden een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige] (bij co-ouderschap eventueel:
medeverzorgt en opvoedt)van € 351,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw, met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, een partneralimentatie van € 1.119,- bruto per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat de man aan de vrouw ter zake van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de gemeenschap van inboedel dient te voldoen € 3.000,-;
stelt vast dat de man een vergoedingsrecht heeft op de vrouw en de vrouw daarom aan de man moet betalen een bedrag van € 18.345,-;
bepaalt dat de man gehouden is om uit hoofde van artikel 13 van de huwelijkse voorwaarden 5% van de netto-verkoopopbrengst van de woning, zijnde € 8.995,13, aan de vrouw te betalen;
verklaart deze beschikking – met uitzondering van het uitspreken van de echtscheiding – uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Emmens, (kinder)rechter, bijgestaan door
mr. V.K.M. Hanssen als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 18 augustus 2023.