ECLI:NL:RBDHA:2023:21495

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
22 januari 2024
Zaaknummer
SGR 23/3754
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 november 2023, in de zaak SGR 23/3754, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 14 mei 2017. De rechtbank behandelt de zaak na een zitting op 19 oktober 2023, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar verweerder vertegenwoordigd was door gemachtigden. De rechtbank legt uit dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene een ingebrekestelling moet indienen. Eiseres heeft dit gedaan, maar heeft vervolgens pas op 31 mei 2023 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing.

De rechtbank concludeert dat zij zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van het beroep met betrekking tot de inhouding van het inkomen van eiseres, omdat dit een kwestie is voor de burgerlijke rechter. Daarnaast verklaart de rechtbank het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek om herziening van de huur- en zorgtoeslagbesluiten niet-ontvankelijk, omdat eiseres niet voldoende heeft geconcretiseerd op welke besluiten het verzoek betrekking heeft. De rechtbank wijst erop dat eiseres onredelijk lang heeft gewacht met het indienen van haar beroepschrift, wat ook bijdraagt aan de niet-ontvankelijkheid van het beroep.

Tot slot verklaart de rechtbank dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3754

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

Belastingdienst/Toeslagen

(gemachtigde: [naam 1] en [naam 2]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 14 mei 2017.
1.1
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.2
De rechtbank heeft de zaak op 19 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiseres was niet aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
3. Volgens eiseres is verweerder onbevoegd overgegaan tot inhouding van haar inkomen. In haar bezwaarschrift van 14 mei 2017 schrijft zij zich te verzetten tegen een vordering op haar loon van 4 april 2017, verzoekt zij om herziening van de vastgestelde besluiten huur-en zorgtoeslag, en verzoekt zij om overlegging van bewijzen dat de door verweerder genoemde bedragen door haar zijn ontvangen. Omdat daarop geen beslissing volgde, heeft eiseres bij brieven van 15 en 18 oktober 2018 verweerder in gebreke gesteld. Omdat ook daarop reactie uitbleef heeft zij op 31 mei 2023 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar door verweerder.
4. Naar de rechtbank begrijpt concentreert het beroep van eiseres zich op het uitblijven van een beslissing van verweerder op haar verzet tegen de vordering van 4 april 2017. De bestuursrechter verklaart zich met betrekking tot het uitblijven van een reactie op het verzet van eiseres tegen de vordering op haar loon van 4 april 2017 onbevoegd om hiervan kennis van te nemen. [2] Tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel kan de belastingschuldige in verzet komen, maar dat kan uitsluitend bij de burgerlijke rechter. [3] Een beroepsprocedure bij de bestuursrechter is door de wetgever uitgesloten. [4]
5. Voor zover het beroep zich richt tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek om herziening tegen de vastgestelde huur- en toeslagenbesluiten, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Het herzieningsverzoek is niet verder geconcretiseerd dan wel gemotiveerd, zodat het niet duidelijk is op welke besluiten het herzieningsverzoek al dan niet ziet. Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat, hoewel het niet de schoonprijs verdient dat hij niet expliciet op het verzoek heeft gereageerd, er wel over- en weer correspondentie is geweest over de terugvorderingsbesluiten waarop het herzieningsverzoek zou kunnen zien. Zo is eerder al op 18 april 2016 door hem een beslissing op bezwaar genomen. Verder waren er geen andere bezwaarschriften van eiseres bekend en waren de termijnen om dit alsnog te doen reeds verstreken. Eiseres was niet aanwezig op de zitting, zodat deze stelling verder niet is betwist. De bestuursrechter ziet geen reden om aan de stellingen van verweerder te twijfelen. Daaraan kan niet afdoen dat na de zitting bleek dat eiseres niet tijdig de zitting heeft kunnen bereiken. Tot slot overweegt de rechtbank dat eiseres onredelijk lang heeft gewacht met het versturen van de ingebrekestellingen aan verweerder. [5] Daaropvolgend heeft zij onredelijk lang gewacht met het indienen van haar beroepschrift. [6] De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet redelijkerwijs nog een besluit van verweerder mocht verwachten op het moment dat zij beroep instelde. [7] Het beroep is daarom ook vanwege dit onredelijk lange tijdverloop niet-ontvankelijk.
6. Voor zover het beroep ziet op het uitblijven van de overlegging van ontvangstbewijzen, ziet dit niet op het verkrijgen van een voor beroep vatbaar besluit in de zin van het bestuursrecht. [8] Het beroep is op dat onderdeel daarom ook niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

7. Voor zover het beroep zich richt tegen het uitblijven van een besluit op het verzet van eiseres tegen de invordering van 4 april 2017, verklaart de bestuursrechter zich onbevoegd om hiervan kennis te nemen. Voor het verdere verklaart de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk.
8. Voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich voor zover het beroep ziet op het niet tijdig beslissen op het verzet van eiseres onbevoegd;
  • verklaart het beroep voor het overige niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Vergelijk bijvoorbeeld met de uitspraak van rechtbank Den Haag, van 11 december 2020, (ECLI:NL:RBDHA:2020:12263).
3.Dat kan worden afgeleid uit artikel 17 van de Invorderingswet 1990.
4.Artikel 8:5, eerste lid, samen gelezen met artikel 1, Bijlage II, van de Awb.
5.Artikel 4:17, zesde lid en onder a, van de Awb. Vergelijk met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), (ECLI:NL:RVS:2023:2690).
6.Artikel 6:12, vierde lid, van de Awb.
7.Vergelijk bijvoorbeeld met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 21 juni 2023, (ECLI:NL:RVS:2023:2395), r.o. 3.5. Daarin werd geoordeeld dat het indienen van een beroepsschrift na 12 maanden als onredelijk laat kan worden beschouwd.
8.Artikel 1:3 van de Awb.