ECLI:NL:RVS:2023:2395

Raad van State

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
202105509/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet tijdig bekendmaken beschikking van rechtswege bij bouwaanvraag

Op 5 juni 2020 heeft [appellante] beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege naar aanleiding van een bouwaanvraag. De aanvraag, ingediend op 14 maart 2019 door [appellante] via [gemachtigde], betrof een vooroverleg voor een dakopbouw aan de Ring 197 in Rotterdam. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft op 31 mei 2019 geadviseerd om geen omgevingsvergunning aan te vragen, omdat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan. Na meerdere ingebrekestellingen heeft [appellante] pas op 5 juni 2020 beroep ingesteld, wat door de rechtbank als onredelijk laat werd beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, wat [appellante] in hoger beroep aanvecht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 24 april 2023 behandeld. De Afdeling oordeelt dat het beroep onredelijk laat is ingediend, omdat er een jaar verstreken was sinds de beslistermijn en [appellante] redelijkerwijs niet kon verwachten dat het college nog een besluit zou nemen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de aanvraag niet op de juiste wijze was ingediend en dat het beroep niet-ontvankelijk is. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202105509/1/R3.
Datum uitspraak: 21 juni 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Pernis, gemeente Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 juli 2021 in zaak nr. 20/3041 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Op 5 juni 2020 heeft [appellante] beroep ingesteld wegens het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege naar aanleiding van een bouwaanvraag.
Bij uitspraak van 14 juli 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 24 april 2023, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door S.B.H. Fijneman, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 14 maart 2019 heeft [appellante] onder de naam van [gemachtigde] een aanvraagformulier "Vooroverleg dakopbouw Ring 197" bij het college ingediend. Dit aanvraagformulier ziet op de beoordeling van een bouwplan, een conceptaanvraag. Op deze manier biedt het college de mogelijkheid om kosteloos te laten beoordelen of voor een bouwplan een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het college brengt vervolgens een advies uit over het bouwplan.
Op 24 april 2019 heeft een bouwinspecteur een e-mail naar [gemachtigde] gestuurd met de vraag om aanvullende stukken te sturen. Bij brief van 8 mei 2019, die door uitreiking aan het college op 9 mei 2019 is ontvangen, heeft [gemachtigde] tekeningen aan het college ter beschikking gesteld.
Tevens heeft [gemachtigde], als gemachtigde van [appellante], op 9 mei 2019 een aanvraag om een omgevingsvergunning in de vorm van een brief ingediend. Deze brief is in het gemeentehuis te Rotterdam ter attentie van de burgemeester van Rotterdam afgegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat het om hetzelfde bouwplan gaat als het bouwplan van 14 maart 2019 dat in het vooroverleg nog ter beoordeling voorlag.
Bij brief van 31 mei 2019 heeft het college naar [gemachtigde] de eindbeoordeling van de conceptaanvraag gestuurd. Het college heeft [gemachtigde] geadviseerd om geen omgevingsvergunning aan te vragen omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
Vervolgens heeft [gemachtigde] op 12 juli 2019 naar het college een ingebrekestelling gestuurd wegens het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag voor een omgevingsvergunning van 9 mei 2019.
Op 29 juli 2019 heeft [gemachtigde] nog een ingebrekestelling naar het college gestuurd. Hierin heeft [gemachtigde] het college verzocht om de van rechtswege verleende vergunning te publiceren.
Op 5 juni 2020 heeft [gemachtigde] beroep ingesteld wegens het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege.
Aangevallen uitspraak
2.       De rechtbank heeft allereerst geoordeeld dat het beroep onredelijk laat is ingediend. Daarnaast heeft de rechtbank ten overvloede overwogen dat de door [gemachtigde] ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning niet op de daartoe voorgeschreven wijze is ingediend en dat het onder de omstandigheden waarop dit is gedaan niet aanvaardbaar wordt geacht dat een vergunning van rechtswege zou zijn gegeven.
Bespreking hoger beroep
Is het beroepschrift onredelijk laat ingediend?
3.       [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het beroepschrift niet onredelijk laat is ingediend. Volgens [appellante] was er nog de hoop dat het college een beslissing op de aanvraag zou nemen. Het was voor [appellante] niet duidelijk dat het college dat niet zou doen.
3.1.    De rechtbank heeft in overweging 5 geoordeeld dat het beroepschrift onredelijk laat is ingediend. In de brief van het college van 31 mei 2019, met het advies over de conceptaanvraag, werd vermeld dat het niet mogelijk zou zijn om een omgevingsvergunning voor de dakopbouw te verlenen wegens strijd met het bestemmingsplan. De bouwaanvraag van 9 mei 2019 van [appellante] is dezelfde aanvraag als de conceptaanvraag waarop het advies uit de brief van 31 mei 2019 ziet. [appellante] kon er dus mee bekend zijn dat geen vergunning voor het bouwplan zou worden verleend. Het een jaar later, op 5 juni 2020, instellen van beroep wegens het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege, wordt door de rechtbank onredelijk laat geacht.
3.2.    Artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:
"1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
4. Het beroep is niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend."
3.3.    Op de zitting heeft [appellante] aangevoerd dat zij de brief van 31 mei 2019 destijds niet heeft ontvangen. Volgens [appellante] is dit de reden geweest om pas op 5 juni 2020 beroep in te stellen. [appellante] heeft namelijk beroep ingesteld nadat zij op 8 mei 2020 een brief heeft ontvangen van het college waarbij de brief van 31 mei 2019 als bijlage was gevoegd. Daarnaast voert [appellante] aan dat het op de weg van het college had gelegen om na de ingebrekestellingen contact op te nemen met [appellante].
3.4.    Op de zitting heeft het college toegelicht niet te weten wat er met de door [appellante] genoemde ingebrekestellingen is gebeurd. De meeste brieven die [gemachtigde] naar de gemeente stuurt, en in dit geval ook de ingebrekestellingen, worden door hem naar een antwoordnummer gestuurd. Volgens het college worden de brieven van [gemachtigde] daardoor vaak niet ontvangen.
3.5.    De Afdeling overweegt dat het door [appellante] ingestelde beroep als onredelijk laat kan worden beschouwd. Tussen het gestelde verstrijken van de beslistermijn van acht weken, eindigend op 4 juni 2019 en het indienen van het beroepschrift zit een tijdsverloop van 12 maanden. Voor de beoordeling van de vraag of het beroep onredelijk laat is ingediend, is het van belang om vast te stellen of [appellante] op het moment dat zij beroep instelde redelijkerwijs nog een besluit van het college mocht verwachten. De Afdeling is van oordeel dat dit niet het geval is en dat het beroepschrift daarom onredelijk laat is ingediend.
Het pas op de zitting aangevoerde argument van [appellante], dat de brief van 31 mei 2019 destijds door haar niet is ontvangen, doet hier niet aan af. Op 12 juli 2019 en 29 juli 2019 zijn ingebrekestellingen aan het college gezonden in verband met het uitblijven van een besluit op de aanvraag. Dat [appellante] vervolgens bijna een jaar later beroep heeft ingesteld wordt door de Afdeling nog steeds als onredelijk laat geacht.
De Afdeling is het met de rechtbank eens dat het beroepschrift dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, onredelijk laat is ingediend.
Het betoog slaagt niet.
Is er sprake van een aanvraag?
4.       [appellante] betoogt dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft miskend dat de definitieve aanvraag van 9 mei 2019 niet kan worden aangemerkt als een aanvraag om omgevingsvergunning. Volgens [appellante] is er wel sprake van een aanvraag, omdat zowel [gemachtigde] als [appellante] belanghebbende zijn. [appellante] meent dan ook dat zij gezamenlijk aanvrager zijn. Daarnaast is [appellante] van mening dat in het geval de aanvraag op een verkeerde manier is ingediend, het college hen daarvan op de hoogte had moeten stellen. Het college heeft dit ten onrechte niet gedaan.
4.1.    Volgens de Afdeling is overweging 6 van de aangevallen uitspraak, waarnaar [appellante] verwijst, aan te merken als een overweging ten overvloede. De rechtbank heeft hierin getracht duidelijkheid te scheppen omtrent de situatie in het kader van finale geschilbeslechting. Met de zin "afgezien van wat onder 5 is opgenomen" is bedoeld duidelijk te maken dat het een overweging ten overvloede betreft, die geen onderdeel van het dictum is. De aangevallen overweging van de rechtbank wordt door de Afdeling dan ook beschouwd als een overweging ten overvloede, die niet dragend is voor het dictum van de aangevallen uitspraak.
Nu de ten overvloede gemaakte opmerkingen niet aan het dictum ten grondslag zijn gelegd, behoeven deze opmerkingen derhalve geen bespreking.
Conclusie
5.       Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk is.
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Plambeck
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2023
159-1057