ECLI:NL:RBDHA:2023:21374

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
NL22.17962
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2023 uitspraak gedaan in het verzet van een opposante tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris had geoordeeld dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank had eerder, op 7 oktober 2022, het beroep van de opposante kennelijk ongegrond verklaard zonder zitting. De opposante stelde dat deze gang van zaken in strijd was met artikel 27 van de Dublinverordening en dat haar rechten op verdediging en behoorlijk bestuur waren geschonden door het niet overhandigen van een brochure over de Dublinprocedure.

De rechtbank oordeelde dat het afdoen van de beroepszaak zonder zitting niet in strijd was met de Dublinverordening, omdat het Unierecht effectieve rechtsbescherming vereist. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de opposante niet had aangetoond dat haar belangen waren geschaad door het ontbreken van de brochure. De rechtbank bevestigde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel ook van toepassing is op kwetsbare personen, en dat er geen reden was om aan te nemen dat de situatie in Italië zodanig was veranderd dat dit beginsel niet meer kon worden toegepast.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak van 7 oktober 2022 in stand bleef. De rechtbank merkte op dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep of verzet openstond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.17962 (verzet)
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposante] , opposante

(gemachtigde: mr. N.C. Blomjous).

Procesverloop

Bij besluit van 8 september 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: staatssecretaris) de aanvraag van opposante tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Opposante heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 7 oktober 2022 [1] heeft de rechtbank dat beroep kennelijk ongegrond verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld. De staatssecretaris heeft schriftelijk gereageerd op het verzet.
De rechtbank heeft het verzet op 23 februari 2023 op zitting behandeld. Opposante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Uitspraak van 7 oktober 2022
1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk ongegrond geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de staatssecretaris terecht Italië verantwoordelijk heeft geacht voor de behandeling van de asielaanvraag van opposante. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat ten opzichte van Italië mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat opposante er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet mag. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat noch artikel 4 en 5 van de Dublinverordening [2] , noch het recht op verdediging, het recht op behoorlijk bestuur en het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel zijn geschonden door het niet-overhandigen van een brochure over de Dublinprocedure. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat – zelfs al zou worden aangenomen dat voor transgenders in het algemeen sprake is van een verschil in medische zorg tussen Italië en Nederland – hiermee niet vaststaat dat die zorg in Italië zich op een dusdanig niveau bevindt dat sprake is van een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling.
2. In deze verzetszaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de uitspraak van 7 oktober 2022 terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is. Die vraag wordt beantwoord op basis van de in verzet beschikbare informatie. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
Standpunt opposante
3.1
Volgens opposante is de uitspraak van de rechtbank van 7 oktober 2022 niet juist. Opposante is van mening dat het zonder zitting doen van uitspraak in strijd is met artikel 27 van de Dublinverordening, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest. [3] Met het doen van uitspraak zonder zitting heeft er namelijk geen openbare behandeling plaatsgevonden. Omdat er geen gewone rechtsmiddelen meer tegen het besluit van 8 september 2022 openstaan, moet de rechtbank de vraag of een beroep tegen buitenbehandelingstelling van een asielverzoek zonder zitting mag worden afgedaan voorleggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie).
3.2
Opposante voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het buiten redelijke twijfel is dat het beroep ongegrond is. Zo had de rechtbank haar standpunt dat het niet overhandigen van een brochure over de Dublinprocedure in strijd is met artikel 4 van de Dublinverordening niet zo mogen verwerpen. Uit het arrest Ghezelbash [4] kan op geen enkele manier afgeleid worden dat de staatssecretaris kan volstaan met een mondelinge toelichting, in afwijking van de dwingend geformuleerde bepalingen uit de verordening. De rechten van verdediging, behoorlijk bestuur en een beoordeling in “onderlinge samenhang” zijn termen die niet zijn terug te vinden in het arrest van het Hof van Justitie. Bovendien heeft Italië prejudiciële vragen gesteld over deze inlichtingenplicht en het nalaten van het verstrekken van een informatiebrochure. [5]
3.3
Ook voert opposante aan dat zij een bijzonder kwetsbaar persoon is omdat zij midden in een fysieke medische (transgender)transitie zit, waarvoor medische zorg nodig is. Ook kampt zij met psychische klachten. Opposante wijst er nogmaals op dat zij er belang bij heeft om te weten in welke regio zij geplaatst gaat worden, gelet op de grote verschillen in de Italiaanse regio’s met betrekking tot de toegang tot procedures en medische zorg. Opposante meent dat de rechtbank de strekking van dit betoog niet heeft begrepen en dat er voor haar bijzondere garanties gesteld moeten worden aan een eventuele overdracht.
3.4
Ten slotte wijst opposante ook op de recente politieke ontwikkeling in Italië en voert aan dat ten aanzien van Italië niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zij verwijst in dit kader naar een artikel in het Algemeen Dagblad van 5 november 2022, een uitspraak van een Duitse rechtbank en de circular letter van
5 december 2022 waaruit volgt dat sprake is van systeemgebreken in Italië.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat het buiten zitting afdoen van de beroepszaak niet in strijd is met artikel 27 van de Dublinverordening, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest. De rechtbank overweegt daartoe dat het Unierecht, waaronder het Handvest, als eis kent dat sprake moet zijn van effectieve rechtsbescherming voor degene die zich beroept op uit dat recht voortvloeiende aanspraken. Voor zover de vereenvoudigde afdoening van een beroep zonder zitting op gespannen voet met die eis staat, wordt dit mogelijke gebrek afdoende gecompenseerd door het recht om desgewenst in verzet te worden gehoord, alsmede doordat in verzet moet worden getoetst aan het kennelijkheidscriterium. Daarmee is gewaarborgd dat in gevallen waarin twijfel over de uitkomst mogelijk is, alsnog de reguliere procedure wordt gevolgd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de vraag of een beroep tegen de buitenbehandelingstelling van een asielverzoek zonder zitting mag worden afgedaan, voor te leggen aan het Hof van Justitie.
5. Wat betreft de gronden die zien op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het buiten redelijke twijfel is dat het beroep van opposante ongegrond was, oordeelt de rechtbank als volgt. Niet gebleken is dat opposante in haar belangen is geschaad als gevolg van het niet overhandigen van de brochure over de Dublinprocedure. De rechtbank heeft in de uitspraak van 7 oktober 2022 terecht opgemerkt dat uit het aanmeldgehoor van 14 augustus 2022 volgt dat de staatssecretaris opposante over de Dublinprocedure heeft geïnformeerd. De staatssecretaris heeft voorafgaand aan het gehoor deze procedure uitgelegd en opposante heeft vervolgens aangegeven hier geen vragen over te hebben. Dat opposante de overwegingen van de rechtbank over het arrest Ghezelbash in dit kader niet kan teruglezen in het arrest zelf, doet niet af aan de constatering dat opposante voldoende is geïnformeerd over haar rechten en dat niet is gebleken dat zij geen gebruik heeft kunnen maken van de rechten die vermeldt staan in de brochure. De omstandigheid dat prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie over de consequentie van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht, betekent niet dat de rechtbank niet tot het oordeel van een kennelijk ongegrond beroep had kunnen komen. Bij de huidige stand van het recht is de rechtbank namelijk terecht tot een kennelijk ongegrond beroep op dit punt gekomen.
6. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat er met betrekking tot kwetsbare personen niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling [6] heeft in meerdere uitspraken geoordeeld dat de staatssecretaris ten aanzien van Italië ook voor bijzonder kwetsbare vreemdelingen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. [7] Dat opposante dat anders ziet, betekent niet dat er geen sprake kan zijn van kennelijkheid van de ongegrondverklaring van het beroep. Ook de stelling van opposante dat de rechtbank onvoldoende oog heeft gehad voor haar belang om te weten in welke regio zij terecht gaat komen volgt de rechtbank niet. De rechtbank heeft namelijk terecht geoordeeld dat ten aanzien van Italië in zijn algemeenheid nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit is laatstelijk nog bevestigd door de Afdeling. [8] Opposantes verwijzing naar het nieuwsbericht en een uitspraak van een Duitse rechter leidt niet tot een andere conclusie. Het nieuwsbericht heeft geen betrekking op de situatie van Dublinclaimanten en in de Duitse uitspraak ging het om een niet vergelijkbare zaak, namelijk om een gezin met minderjarige kinderen. [9] Dat in regio’s verschillen in opvang en omstandigheden kunnen voorkomen, maakt niet dat ten aanzien van Italië in het geheel niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [10] De rechtbank heeft in haar uitspraak van 7 oktober 2022 terecht overwogen dat opposante bij voorkomende problemen kan klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Het is niet gebleken dat dat voor opposante niet mogelijk zou zijn.
7. In deze verzetsprocedure is door opposante nog gewezen op de circular letter van
5 december 2022 van de Italiaanse autoriteiten, waarin andere landen verzocht worden om de overdracht van Dublinclaimanten tijdelijk op te schorten. De rechtbank stelt vast dat deze circular letter een omstandigheid is die zich ná de uitspraak van 7 oktober 2022 heeft voorgedaan. De beoordeling in de verzetsprocedure beperkt zich echter tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposante op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dan moet beoordeeld worden of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst van het beroep. In dit geval is hier geen sprake van. Een normale behandeling van het beroep had immers vóór 5 december 2022 plaatsgevonden. De circular letter kan dus op zichzelf al niet leiden tot een gegrond verzet.
8. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de staatssecretaris in zijn verweerschrift en op de zitting heeft aangegeven zich er bewust van te zijn dat de uiterste overdrachtstermijn voor opposante zal verstrijken op 1 maart 2023. Op 21 februari 2023 heeft de DT&V [11] laten weten dat de overdrachten die gepland staan in de week van 27 februari 2023 tot en met 5 maart 2023 zijn geannuleerd. De kans dat opposante voor het verstrijken van de uiterste overdrachtsdatum daadwerkelijk zal worden overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten is dus minimaal, aldus de staatssecretaris. Hij stelt zich echter op het standpunt dat dit voor hem geen reden is om al vóór het verstrijken van de uiterste overdrachtsdatum het asielverzoek van opposante aan zich te trekken. Dat zal pas gebeuren als de uiterste overdrachtsdatum daadwerkelijk is overschreden. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris vasthoudt aan het bestreden besluit in de hoofdzaak vanwege de theoretische mogelijkheid dat opposante alsnog overgedragen kan worden. De rechtbank vindt het echter onwenselijk dat opposante, vanwege deze theoretische mogelijkheid, langer dan nodig in onzekerheid wordt gehouden over haar opname in de nationale asielprocedure en haar eventuele aanspraak op internationale bescherming [12] en zou het passend vinden als de staatssecretaris deze onzekerheid nog voor 1 maart 2023 weg zou nemen.
Conclusie
9. In wat opposante heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 7 oktober 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 7 oktober 2022 in stand blijft.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.E. Delhaes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zaaknummers NL22.17962 en NL22.17963.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.ECLI:EU:C:2016:409.
5.Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend bij het Hof van Justitie door de Corte suprema di cassazione (Italië) op 8 april 2021, zaak C-228/21.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Zie onder meer de Afdelingsuitspraak van 4 mei 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1324.
8.Zie de Afdelingsuitspraak van 18 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3332.
9.Ook verwijst de rechtbank in dit kader naar rechtsoverweging 7 van deze uitspraak, gelet op het feit dat het nieuwsbericht en de Duitse uitspraak van ná de uitspraak van 7 oktober 2022 zijn.
10.Zie ter vergelijking de Afdelingsuitspraken van 13 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1043) en van
11.Dienst Terugkeer & Vertrek.
12.Zie ook de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 17 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:1793.