3.4Ten slotte wijst opposante ook op de recente politieke ontwikkeling in Italië en voert aan dat ten aanzien van Italië niet meer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zij verwijst in dit kader naar een artikel in het Algemeen Dagblad van 5 november 2022, een uitspraak van een Duitse rechtbank en de circular letter van
5 december 2022 waaruit volgt dat sprake is van systeemgebreken in Italië.
4. De rechtbank is van oordeel dat het buiten zitting afdoen van de beroepszaak niet in strijd is met artikel 27 van de Dublinverordening, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest. De rechtbank overweegt daartoe dat het Unierecht, waaronder het Handvest, als eis kent dat sprake moet zijn van effectieve rechtsbescherming voor degene die zich beroept op uit dat recht voortvloeiende aanspraken. Voor zover de vereenvoudigde afdoening van een beroep zonder zitting op gespannen voet met die eis staat, wordt dit mogelijke gebrek afdoende gecompenseerd door het recht om desgewenst in verzet te worden gehoord, alsmede doordat in verzet moet worden getoetst aan het kennelijkheidscriterium. Daarmee is gewaarborgd dat in gevallen waarin twijfel over de uitkomst mogelijk is, alsnog de reguliere procedure wordt gevolgd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de vraag of een beroep tegen de buitenbehandelingstelling van een asielverzoek zonder zitting mag worden afgedaan, voor te leggen aan het Hof van Justitie.
5. Wat betreft de gronden die zien op de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het buiten redelijke twijfel is dat het beroep van opposante ongegrond was, oordeelt de rechtbank als volgt. Niet gebleken is dat opposante in haar belangen is geschaad als gevolg van het niet overhandigen van de brochure over de Dublinprocedure. De rechtbank heeft in de uitspraak van 7 oktober 2022 terecht opgemerkt dat uit het aanmeldgehoor van 14 augustus 2022 volgt dat de staatssecretaris opposante over de Dublinprocedure heeft geïnformeerd. De staatssecretaris heeft voorafgaand aan het gehoor deze procedure uitgelegd en opposante heeft vervolgens aangegeven hier geen vragen over te hebben. Dat opposante de overwegingen van de rechtbank over het arrest Ghezelbash in dit kader niet kan teruglezen in het arrest zelf, doet niet af aan de constatering dat opposante voldoende is geïnformeerd over haar rechten en dat niet is gebleken dat zij geen gebruik heeft kunnen maken van de rechten die vermeldt staan in de brochure. De omstandigheid dat prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie over de consequentie van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht, betekent niet dat de rechtbank niet tot het oordeel van een kennelijk ongegrond beroep had kunnen komen. Bij de huidige stand van het recht is de rechtbank namelijk terecht tot een kennelijk ongegrond beroep op dit punt gekomen.
6. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat er met betrekking tot kwetsbare personen niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdelingheeft in meerdere uitspraken geoordeeld dat de staatssecretaris ten aanzien van Italië ook voor bijzonder kwetsbare vreemdelingen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.Dat opposante dat anders ziet, betekent niet dat er geen sprake kan zijn van kennelijkheid van de ongegrondverklaring van het beroep. Ook de stelling van opposante dat de rechtbank onvoldoende oog heeft gehad voor haar belang om te weten in welke regio zij terecht gaat komen volgt de rechtbank niet. De rechtbank heeft namelijk terecht geoordeeld dat ten aanzien van Italië in zijn algemeenheid nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit is laatstelijk nog bevestigd door de Afdeling.Opposantes verwijzing naar het nieuwsbericht en een uitspraak van een Duitse rechter leidt niet tot een andere conclusie. Het nieuwsbericht heeft geen betrekking op de situatie van Dublinclaimanten en in de Duitse uitspraak ging het om een niet vergelijkbare zaak, namelijk om een gezin met minderjarige kinderen.Dat in regio’s verschillen in opvang en omstandigheden kunnen voorkomen, maakt niet dat ten aanzien van Italië in het geheel niet uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.De rechtbank heeft in haar uitspraak van 7 oktober 2022 terecht overwogen dat opposante bij voorkomende problemen kan klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Het is niet gebleken dat dat voor opposante niet mogelijk zou zijn.
7. In deze verzetsprocedure is door opposante nog gewezen op de circular letter van
5 december 2022 van de Italiaanse autoriteiten, waarin andere landen verzocht worden om de overdracht van Dublinclaimanten tijdelijk op te schorten. De rechtbank stelt vast dat deze circular letter een omstandigheid is die zich ná de uitspraak van 7 oktober 2022 heeft voorgedaan. De beoordeling in de verzetsprocedure beperkt zich echter tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposante op zitting te horen. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dan moet beoordeeld worden of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst van het beroep. In dit geval is hier geen sprake van. Een normale behandeling van het beroep had immers vóór 5 december 2022 plaatsgevonden. De circular letter kan dus op zichzelf al niet leiden tot een gegrond verzet.
8. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de staatssecretaris in zijn verweerschrift en op de zitting heeft aangegeven zich er bewust van te zijn dat de uiterste overdrachtstermijn voor opposante zal verstrijken op 1 maart 2023. Op 21 februari 2023 heeft de DT&Vlaten weten dat de overdrachten die gepland staan in de week van 27 februari 2023 tot en met 5 maart 2023 zijn geannuleerd. De kans dat opposante voor het verstrijken van de uiterste overdrachtsdatum daadwerkelijk zal worden overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten is dus minimaal, aldus de staatssecretaris. Hij stelt zich echter op het standpunt dat dit voor hem geen reden is om al vóór het verstrijken van de uiterste overdrachtsdatum het asielverzoek van opposante aan zich te trekken. Dat zal pas gebeuren als de uiterste overdrachtsdatum daadwerkelijk is overschreden. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris vasthoudt aan het bestreden besluit in de hoofdzaak vanwege de theoretische mogelijkheid dat opposante alsnog overgedragen kan worden. De rechtbank vindt het echter onwenselijk dat opposante, vanwege deze theoretische mogelijkheid, langer dan nodig in onzekerheid wordt gehouden over haar opname in de nationale asielprocedure en haar eventuele aanspraak op internationale beschermingen zou het passend vinden als de staatssecretaris deze onzekerheid nog voor 1 maart 2023 weg zou nemen.
9. In wat opposante heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 7 oktober 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 7 oktober 2022 in stand blijft.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.