ECLI:NL:RBDHA:2023:21369

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
18 januari 2024
Zaaknummer
NL23.26488, NL23.26489, NL23.26644 en NL23.26645
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en overdracht aan Oostenrijk met betrekking tot medische zorg en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van twee eisers, een eiseres en een eiser van Turkse nationaliteit, tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank constateert dat de aanvragen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zijn afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen op 21 november 2023 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft gehandeld, omdat na het uitbrengen van een BMA-advies, waarin werd gesteld dat eiseres niet kan reizen zonder begeleiding van een psychiatrisch verpleegkundige, niet is nagegaan of de behandeling voor eiseres direct na de overdracht beschikbaar is. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten, waarbij verweerder wordt opgedragen nieuwe besluiten te nemen binnen zes weken. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam

BestuursrechtZaaknummers:NL23.26488 (beroep) en NL23.26489 (voorlopige voorziening)

NL23.26644 (beroep) en NL23.26645 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres/verzoekster (hierna: eiseres),

[V-Nummer 1] ,
[eiser], eiser/verzoeker (hierna: eiser),
[V-Nummer 2] ,
hierna samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch. R Vink).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiseres en eiser hebben de Turkse nationaliteit en zijn geboren op [geboortedatum 1] 1998, respectievelijk [geboortedatum 2] 1991. Verweerder heeft de aanvragen met de bestreden besluiten van 1 september 2023 niet in behandeling genomen omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.2.
De zaken zijn op 18 september 2023, één dag voor de geplande zitting, door de rechtbank aangehouden, omdat verweerder aanleiding zag om een BMA [1] -onderzoek op te starten. Eisers konden zich verenigen met het standpunt van verweerder omtrent aanhouding van het beroep. Op 17 oktober 2023 is een BMA-advies uitgebracht.
1.3.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft vervolgens de beroepen en de verzoeken om een voorlopige voorziening op 21 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, M. Sivridag als tolk in de Turkse taal en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers omdat Oostenrijk daarvoor verantwoordelijk is. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening [2] . Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
4.1.
Op 17 oktober 2023 is er een BMA-advies uitgebracht. Daaruit volgt dat eiseres niet kan reizen, tenzij er een fysieke overdracht geregeld is. Daarnaast zijn er wel enige medische voorzieningen noodzakelijk. Gelet op het verhoogde risico van suïcide is het van belang dat er een (psychiatrisch) verpleegkundige mee reist. Verweerder heeft te kennen gegeven dat eiseres niet zal worden overgedragen indien niet aan deze voorwaarden kan worden voldaan.
De medische situatie van eiseres
5. Op 12 september 2023 heeft eiseres een suïcidepoging gedaan.
5.1
Over de medische situatie van eiseres staat in het BMA-rapport het volgende:
Uit de informatie van de behandelaars komt naar voren dat betrokkene bekend is met stemmingswisselingen en klachten na het meemaken van traumatische gebeurtenissen in haar jeugd. De diagnose Posttraumatische stressstoornis (PTSS) is gesteld met daarbij een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. Er komt naar voren dat ze last heeft van nare herinneringen door zowel belemmerende gedachten als het zien van beelden. Heeft levendige dromen en moeite met inslapen. Daarnaast geeft ze aan dat haar emoties altijd heel extreem zijn: extreem verdrietig, waarbij op dat moment ook suïcidale gedachten, of extreem blij. Voelt zich continu gespannen en vaak angstig. Betrokkene heeft recent een suïcidepoging gedaan met medicatie. Zij is daarvoor naar het ziekenhuis gebracht waar zij door een psychiater is gezien. Zij is daarna verwezen naar GGZ Friesland voor intake. Uit een brief van GGZ Friesland d.d. 22-09-2023 komt naar voren dat de suïcidaliteit op dat moment afwezig is, maar dat de mate van suïcidaliteit bij crisismomenten op kan lopen tot ambivalent-ernstig. De suïcidaliteit staat onder invloed van stressoren gerelateerd aan de asielprocedure en een gebrekkige emotieregulatie.
5.2
In het rapport staat bij vraag 3a, die gaat over de vraag of eiseres kan reizen:
Nee, tenzij er een fysieke overdracht geregeld is.
Ik heb wel aanwijzingen dat enige medische voorziening noodzakelijk is, namelijk:
Zoals ook aangegeven door de behandelaar van Re-care is het risico op suïcide verhoogd als er sprake is van stressoren. Een eventuele uitzetting kan veel stress opleveren waarbij het risico op suïcide toeneemt. Gezien dit verhoogde risico is het van belang dat er een (psychiatrisch) verpleegkundige mee reist. Deze verpleegkundige kan de medicatie in beheer hebben tijdens de reis en direct na de reis betrokkene overdragen aan een psychiatrische instelling waarbij een psychiater kan beoordelen wat het suïcide risico is en eventuele behandeling kan inzetten.
Mag verweerder uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eisers betwisten dat verweerder ten aanzien van Oostenrijk nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Zij voeren aan dat de Oostenrijkse asielprocedure en opvangvoorzieningen systematische tekortkomingen bevatten die resulteren in een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest [4] . Zij beroepen zich in dat verband op het AIDA rapport over Oostenrijk (2022 update), een bericht in Der Standard van 10 november 2022 en informatie van InfoMigrants van 11 november 2022. Eisers volgen ook niet dat zij bij voorkomende problemen bij de Oostenrijkse autoriteiten kunnen klagen. Daarnaast is in Oostenrijk sprake van een gebrek aan gratis rechtsbijstand voor asielzoekers.
6.1
Verweerder stelt dat ten aanzien van Oostenrijk nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden en dat het aan eisers is om aannemelijk te maken dat er sprake is van systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, zodat niet langer mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit het AIDA-rapport volgt volgens verweerder niet dat bij Dublinclaimanten sprake is van specifieke problemen bij het verkrijgen van toegang tot het opvangsysteem. Verder staat in dit rapport vermeld dat Dublinclaimanten onmiddellijk toegang krijgen tot basiszorg totdat definitief op hun asielaanvraag is beslist. Daarnaast stelt verweerder dat geen garantie in Oostenrijk zou bestaan dat mensen tijdens de asielprocedure toegang hebben tot gratis rechtsbijstand, onvoldoende is om te stellen dat niet meer van het
interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden.
6.2
De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel ten opzichte van Oostenrijk mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM [5] , het Vluchtelingenverdrag [6] en het Unierecht zullen behandelen. Eisers moeten aannemelijk maken dat verweerder in hun geval niet uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat kan als eisers met concrete aanwijzingen aannemelijk maken dat de tekortkomingen in de asielprocedure, opvang of medische zorg in Oostenrijk structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, zoals bedoeld in het arrest Jawo. [7] Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers daar niet in geslaagd. De rechtbank verwijst daarvoor naar de uitspraak van de Afdeling [8] van 3 mei 2023. [9] In het AIDA-rapport staat dat er in oktober 2022 een opvangcrisis was, maar eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit nog steeds zo is. Ook uit de overige door eisers overgelegde stukken blijkt dit niet. Wat betreft de rechtsbijstand blijkt uit het AIDA-rapport wel dat er zorg is, maar uit de verstrekte informatie volgt niet dat de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid wordt gehaald.
Geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel ook ten aanzien van eiseres?
7. Eisers stellen dat vanwege de medische situatie van eiseres ten aanzien van haar niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit de overgelegde informatie volgt dat eiseres in Oostenrijk het risico loopt om pas na zes maanden toegang te krijgen tot psychiatrische zorg. Eisers volgen niet dat zij bij voorkomende problemen bij de Oostenrijkse autoriteiten kunnen klagen. Daarnaast is er voor eisers in Oostenrijk geen adequate rechtsbijstand omdat eiseres acuut rechtsbijstand nodig heeft om psychische zorg te kunnen bewerkstelligen. Verweerder heeft middels de enkele stelling dat DT&V zorg zal dragen voor de invulling van de door het BMA vermelde reisvoorwaarden, het reële risico op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest niet afgewend. Verweerder heeft geen voorzorgsmaatregelen getroffen en dus geen juiste toepassing gegeven aan het arrest C.K. [10]
7.1
Verweerder stelt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel er vanuit gaat dat de voorzieningen in de lidstaten ook ter beschikking staan voor Dublinclaimanten en dat de medische voorzieningen in Oostenrijk in beginsel vergelijkbaar zijn met Nederland. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze zorg er niet is. Eiseres zal overeenkomstig het advies van het BMA worden overgedragen. Het is aan DT&V zich ervan vergewissen dat eiseres daadwerkelijk kan worden overgedragen aan een psychiatrische instelling. Er zijn geen concrete aanwijzingen voor het standpunt dat dit uitgangspunt in dit geval niet opgaat. Daarnaast stelt verweerder dat van een geval als bedoeld in het arrest C.K. niet is gebleken, nu niet is gebleken dat sprake is van een ernstige mentale of lichamelijke aandoening waarbij de overdracht een reëel en bewezen risico zou inhouden op een aanzienlijke onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van eiseres als zij zou worden overgedragen aan Oostenrijk.
7.2.1
Voordat de rechtbank overgaat tot een inhoudelijke beoordeling van deze grond overweegt de rechtbank het volgende. In het BMA-advies van 17 oktober 2023 staat onder de vraag 3a
“alleen met ja of nee beantwoorden”.Echter deze vraag is beantwoord met
“Nee, tenzij er een fysieke overdracht geregeld is”. Verweerder heeft op de zitting medegedeeld dat hij toevallig op dezelfde afdeling werkt als de BMA-arts die het BMA-advies heeft opgesteld. Verweerder heeft toen gevraagd aan deze BMA-arts wat bedoeld wordt met
“Nee, tenzij”. De BMA-arts heeft toen volgens verweerder geantwoord met dat het ja is, maar onder voorwaarden. De rechtbank vindt dit een opmerkelijke gang van zaken. Een wijziging in een advies van een onafhankelijk deskundige dient tijdig schriftelijk te worden ingediend, zodat eisers daar nog op kunnen reageren en niet mondeling via een gangpraatje met de opdrachtgever.
7.2.2
Vaststaat dat eiseres kort na de buiten behandeling stelling van haar asielaanvraag een suïcidepoging heeft gedaan. Daarom heeft het BMA in haar advies reisvoorwaarden opgenomen. Eiseres moet worden begeleid bij de reis door een psychiatrisch verpleegkundige en vervolgens worden overgedragen aan een psychiatrische instelling. Daar moet een psychiater eiseres beoordelen en, voor het geval de arts dat noodzakelijk acht, een behandeling inzetten. Dat betekent dat die behandeling dan ook beschikbaar moet zijn. Gewoonlijk onderzoekt DT&V voor de feitelijke overdracht of aan de door het BMA gestelde voorwaarden kan worden voldaan. De vraag die aan de orde is, is of verweerder hiermee in dit geval kon volstaan, of dat hij zich ervan had moeten vergewissen of behandeling beschikbaar was.
7.2.3
Verweerder is gehouden om eisers binnen zes maanden na de aanvaarding van de claim over te dragen. [11] In dit geval is de claim op 10 juli 2023 aanvaard, zodat eisers voor 10 januari 2024 moeten worden overgedragen. Niet in geschil is dat in algemene zin in Oostenrijk een behandeling voor eiseres aanwezig is. Uit het AIDA rapport volgt echter dat de wachttijd voor gespecialiseerde psychologische hulp vaak meer dan zes maanden is in Wenen en dat in andere staten de wachttijd ongeveer drie maanden is [12] . Op het moment van het uitbrengen van het BMA-advies op 17 oktober 2023 waren er nog minder dan drie maanden beschikbaar voor de overdracht. Dat betekent dat de behandeling volgens het AIDA-rapport na overdracht niet direct voor eiseres beschikbaar is, terwijl dat wel is vereist. De rechtbank is daarom van oordeel dat eisers erin geslaagd zijn om twijfel te zaaien over een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM als gevolg van een overdracht aan Oostenrijk door een beroep te doen op het AIDA rapport. Deze twijfel heeft verweerder niet weggenomen, aangezien hij niet na het uitbrengen van het BMAadvies bij de Oostenrijkse autoriteiten is nagegaan of de behandeling voor eiseres toch direct na overdracht beschikbaar is. In zoverre heeft verweerder niet met de vereiste zorgvuldigheid gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep van eiseres is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en daarmee ook met het motiveringsbeginsel. Daarmee kan om dezelfde reden het bestreden besluit van eiser geen stand houden. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om de andere beroepsgronden te bespreken, omdat daarvoor eerst duidelijk moet zijn of de behandeling voor eiseres direct beschikbaar is.
8.1
De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of er zelf een beslissing over te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaken af te doen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder nieuwe besluiten moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
9. De gevraagde voorlopige voorzieningen strekken ertoe uitzetting te verbieden totdat is beslist op de beroepen. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorzieningen, gelet op het feit dat de rechtbank heden op de beroepen heeft beslist.
10. Omdat de beroepen gegrond zijn, krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.511,- omdat de gemachtigde van eisers beroepschriften heeft ingediend, verzoekschriften heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Daarbij merkt de rechtbank de zaken aan als samenhangende zaken. [13] Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Als aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder deze vergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank, in zaaknummers NL23.26644 en NL23.26488:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 1 september 2023; en,
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
De voorzieningenrechter, in zaaknummers NL23.26645 en NL23.26489:
- wijst de verzoeken af.
De rechtbank/voorzieningenrechter, in alle zaken
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.511,- aan proceskosten aan de gemachtigde van eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Roefs, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Bureau Medische Advisering.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
7.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:2018.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127.
11.Artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening.
12.AIDA rapport Oostenrijk, 2022 update, bladzijde 125.
13.Zie artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.