6.4.Op grond van die richtlijnbepaling kan de vergunning worden geweigerd, niet verlengd of ingetrokken, als de gezinshereniger geen werkelijk huwelijks- of gezinsleven (meer) onderhoudt met de gezinsleden. In het arrest van 1 augustus 2022, X.C., ECLI:EU:C:2022:618, heeft het Hof van Justitie onder meer het volgende overwogen:
"57 In dit verband moet in herinnering worden gebracht dat artikel 16, lid 1, onder b), van richtlijn 2003/86 de lidstaten de mogelijkheid biedt om een verzoek tot gezinshereniging af te wijzen, de uit dien hoofde afgegeven verblijfstitel in te trekken of te weigeren deze te verlengen, wanneer de gezinshereniger geen werkelijk huwelijks- of gezinsleven (meer) onderhoudt met het gezinslid of de gezinsleden. Deze bepaling bevat echter geen criteria aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of er daadwerkelijk sprake is van dergelijke werkelijke gezinsbanden, noch stelt zij specifieke eisen met betrekking tot de hechtheid van de betrokken gezinsband. Voorts verwijst zij op dit punt evenmin naar het recht van de lidstaten.
58 Zoals in herinnering gebracht in punt 37 van het onderhavige arrest moet met het oog op de eenvormige toepassing van het Unierecht en het beginsel van gelijke behandeling als algemene regel gelden dat een Unierechtelijke bepaling die voor de vaststelling van haar betekenis en draagwijdte niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, in de gehele Unie autonoom en op eenvormige wijze wordt uitgelegd, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de context van de bepaling en met het doel van de betrokken regeling.
59 Opgemerkt dient te worden dat richtlijn 2003/86 volgens overweging 6 ervan beoogt, door middel van gezinshereniging, de bescherming van het gezin te waarborgen en de mogelijkheid te bieden het gezinsleven voort te zetten of op te bouwen. Voorts is gezinshereniging volgens overweging 4 van deze richtlijn een noodzakelijk middel om een gezinsleven mogelijk te maken en draagt zij bij tot de vorming van sociaal-culturele stabiliteit.
60 Zoals in punt 42 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, moeten maatregelen inzake gezinshereniging, waaronder die van artikel 16 van deze richtlijn, bovendien de grondrechten eerbiedigen, met name het door artikel 7 en artikel 24, leden 2 en 3, van het Handvest gewaarborgde recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, op grond waarvan de lidstaten verzoeken om gezinshereniging moeten onderzoeken in het belang van de betrokken kinderen en teneinde het gezinsleven te begunstigen.
61 Tevens moet in herinnering worden gebracht dat, krachtens overweging 8 van richtlijn 2003/86, de situatie van vluchtelingen bijzondere aandacht vraagt wegens de redenen die hen ertoe hebben gedwongen hun land te ontvluchten en die hen beletten aldaar een normaal gezinsleven te leiden. Om die reden schept deze richtlijn voor vluchtelingen gunstiger voorwaarden voor de uitoefening van hun recht op gezinshereniging.
62 Tot slot vereist de beoordeling van de voorwaarden om te kunnen spreken van een werkelijk gezinsleven in de zin van artikel 16, lid 1, onder b), van richtlijn 2003/86 een beoordeling per geval, zoals overigens blijkt uit artikel 17 van deze richtlijn, met inachtneming van alle relevante factoren in elk afzonderlijk geval en in het licht van de door die richtlijn nagestreefde doelstellingen.
63 Daartoe volstaat de juridische band tussen ouder en kind op zich niet om een werkelijke gezinsband aan te tonen. De relevante bepalingen van richtlijn 2003/86 en het Handvest beschermen namelijk weliswaar het recht op een gezinsleven en bevorderen de instandhouding ervan, maar zij laten het, zolang de betrokkenen een werkelijk gezinsleven blijven leiden, aan de houders van dat recht over om te bepalen op welke wijze zij hun gezinsleven wensen te leiden en stellen in het bijzonder geen eisen met betrekking tot de hechtheid van hun gezinsband [zie naar analogie arrest van 9 september 2021, Bundesrepublik Deutschland (Gezinslid), C768/19, EU:C:2021:709, punt 58].
64 In casu staat vast dat XC nog minderjarig was op het moment waarop haar vader gedwongen werd om zijn land van herkomst te verlaten en dus deel uitmaakte van zijn kerngezin, zoals genoemd in overweging 9 van richtlijn 2003/86, waarvan de leden volgens diezelfde overweging „steeds” recht hebben op gezinshereniging. Onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter lijkt niets erop te wijzen dat de betrokkenen geen werkelijk gezinsleven leidden gedurende de periode voorafgaand aan de vlucht van de vader.
65 Ten tweede moet rekening worden gehouden met het feit dat in casu XC en haar vader geen werkelijk gezinsleven hebben kunnen leiden gedurende de periode dat zij van elkaar gescheiden waren vanwege, met name, de bijzondere situatie van laatstgenoemde als vluchteling, zodat deze enkele omstandigheid op zich niet de vaststelling kan onderbouwen dat er geen sprake was van een werkelijk gezinsleven in de zin van artikel 16, lid 1, onder b), van richtlijn 2003/86. Bovendien kan evenmin worden aangenomen dat elk familie- en gezinsleven tussen een ouder en zijn kind onmiddellijk ophoudt te bestaan zodra het minderjarige kind meerderjarig wordt.
66 Voor het bestaan van een werkelijk gezinsleven moet echter worden vastgesteld of er daadwerkelijk sprake is van een gezinsband of van de wil om een dergelijke band te creëren of te behouden.
67 Zo kan het feit dat de betrokkenen voornemens zijn om elkaar, voor zover mogelijk, af en toe te bezoeken, en om regelmatige contacten van welke aard ook te onderhouden, met name gelet op de feitelijke omstandigheden die de situatie van de betrokkenen kenmerken, waaronder de leeftijd van het kind, volstaan om aan te nemen dat zij persoonlijke en affectieve betrekkingen aan het herstellen zijn en om aan te tonen dat er sprake is van een werkelijk gezinsleven.
68 Voorts kan evenmin worden verlangd dat de gezinsherenigende ouder en zijn kind elkaar financieel ondersteunen, aangezien zij waarschijnlijk niet over de daarvoor benodigde materiële middelen beschikken."