ECLI:NL:RBDHA:2023:21339

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
NL23.8852
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging van een minderjarig kind

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiseres, geboren in 2003, heeft de Sierra Leoonse nationaliteit en is de dochter van referente, die in 2019 een verblijfsvergunning asiel heeft gekregen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de mvv-aanvraag van eiseres afgewezen op basis van artikel 16 van de Gezinsherenigingsrichtlijn, stellende dat er geen werkelijk gezinsleven bestond tussen eiseres en referente. De rechtbank oordeelt echter dat, hoewel er voorafgaand aan de vlucht van referente geen gezinsleven was, er na de vlucht wel degelijk een wil is gebleken om een gezinsband te creëren. Dit blijkt uit het feit dat referente de mvv-aanvraag indiende en regelmatig contact had met eiseres via (video)belletjes. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de afwijzing van de mvv-aanvraag ondeugdelijk heeft gemotiveerd en dat er een belangenafweging had moeten plaatsvinden volgens artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. De rechtbank vernietigt het besluit van de staatssecretaris en draagt hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht en de proceskosten aan eiseres worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.8852

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] ,

V-nummer: [nummer] ,
eiseres
(gemachtigde: mr. J.W.J. van den Broek),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij [naam] (referente) in het kader van nareis.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 6 april 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referente, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Relevante feiten en omstandigheden

2. Eiseres is geboren op [geboortedag] 2003. Referente is geboren op [geboortedag] 1990. Zij hebben beiden de Sierra Leoonse nationaliteit. Aan referente is op 31 januari 2019 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Op 24 april 2019 heeft referente ten behoeve van eiseres de onderhavige mvv-aanvraag ingediend. Referente heeft daarbij toegelicht dat eiseres haar dochter is en dat eiseres na haar geboorte bij de moeder van referente is geplaatst omdat referente destijds psychische problemen had. Er is geen vader bekend, aldus referente. Bij de aanvraag heeft referente een op naam van eiseres gestelde geboorteakte overgelegd.
2.1.
In een verklaring van onderzoek van 29 juli 209 heeft Bureau Documenten gerapporteerd dat de geboorteakte vals is.
2.2.
Op 28 december 2020 heeft het Nederlands Forensisch Instituut gerapporteerd dat op grond van resultaten van het DNA-verwantschapsonderzoek de kans dat eiseres het biologisch kind is van referente minstens 99,99% is.
2.3.
De staatssecretaris heeft referente op 3 maart 2021 en eiseres op 1 april 2021 gehoord. Van die gehoren zijn verslagen opgemaakt.
2.4.
De staatssecretaris gaat op grond van het DNA-onderzoek uit van de familierechtelijke relatie tussen referente en eiseres. Hij heeft evenwel de mvv-aanvraag afgewezen, omdat de feitelijke gezinsband tussen referente en eiseres is verbroken. Volgens de staatssecretaris heeft referente meerdere malen verklaard dat zij niet met eiseres heeft samengewoond en dat er geen contact was tot aan het vertrek van referente uit Sierra Leone. Eiseres heeft ook verklaard dat er geen contact was met referente toen referente nog in Sierra Leone verbleef. Het is, gezien de leeftijd en psychische problematiek van referente tijdens de bevalling van eiseres, begrijpelijk dat het niet de keuze van referente geweest is om eiseres af te staan, maar referente heeft daarna tot aan haar vertrek naar Nederland geen contact opgenomen met haar dochter. Er is geen invulling gegeven aan die relatie, terwijl die mogelijkheid wel bestond. Referente was immers 26 jaar oud toen zij vertrok uit haar land van herkomst. Hun contact is pas ontstaan na de aankomst van referente in Nederland. Voor zover de gezinsband nadien weer zou zijn hersteld valt dit volgens de staatssecretaris buiten het nareiskader. Eiseres zou dan een reguliere aanvraag op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) moeten doen.
Verder merkt de staatssecretaris op dat eiseres inmiddels volwassen is geworden en in staat wordt geacht voor haarzelf te kunnen zorgen. Zij krijgt hier ook hulp bij van de pastoor. Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gezinsherenigingsrichtlijn [1] eist dat er tussen de gezinshereniger en het gestelde gezinslid werkelijk gezinsleven bestaat en paragraaf C2/4.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) biedt ruimte om de feitelijke gezinsband verbroken te achten indien hier sprake van is. Als de feitelijke gezinsband is verbroken, is er geen sprake meer van werkelijk gezinsleven in de zin van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Aan een beroep op artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn wordt dan niet toegekomen. Voor zover de gezinsband nadien weer zou zijn hersteld, valt dit buiten het nareiskader, aldus nog steeds de staatssecretaris.
2.5.
Op 10 juni 2021 heeft referente voor eiseres een mvv-aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM ingediend. De staatssecretaris heeft die aanvraag met een besluit van 17 juni 2022 afgewezen. Het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft de staatssecretaris met een besluit van 9 maart 2023 ongegrond verklaard. Tegen het laatstgenoemde besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag voor een mvv. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Herhaling bezwaargronden
5. Eiseres persisteert in de gronden zoals zij deze in bezwaar naar voren heeft gebracht.
5.1.
De rechtbank overweegt dat, voor zover eiseres hiermee bedoelt om datgene wat zij in bezwaar naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen – zonder vermelding in welk opzicht de reactie van de staatssecretaris in het bestreden besluit ontoereikend is – dit onvoldoende is om te spreken van een beroepsgrond waar de rechtbank op in moet gaan. De rechtbank richt zich daarom alleen op wat eiser in beroep concreet heeft aangevoerd.
Artikelen 16 en 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn
6. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gezinsband tussen haar en referente is verbroken. De staatssecretaris erkent dat het niet de keuze is geweest van referente om eiseres af te staan. De staatssecretaris heeft echter ten onrechte gesteld dat de mogelijkheid bestond om nadien invulling te geven aan de relatie tussen eiseres en referente. Het is onduidelijk waarop de staatssecretaris dat heeft gebaseerd. Er is slechts gekeken naar de leeftijd van referente en niet naar de omstandigheden waaronder zij in het land van herkomst leefde, haar psychische problemen alsook haar eigen asielrelaas. Zij is immers niet voor niets gevlucht uit het land van herkomst en heeft thans een asielvergunning. Daarnaast heeft de staatssecretaris ten onrechte tegengeworpen dat het niet uitmaakt of referente vanwege de psychische problematiek niet meer weet of zij heeft samengewoond met eiseres of niet. Dit maakt immers weldegelijk verschil. Het gaat om de feitelijke situatie. Dat eiseres niet bevestigt dat er sprake is geweest van contact toen referente nog in het land van herkomst verbleef, wil nog niet zeggen dat er geen sprake is geweest van een feitelijke gezinsband. Immers, pas na een aantal jaar hebben kinderen een actieve herinnering. In de eerste jaren na de geboorte van eiseres meent referente dat er wel sprake is geweest van contact. Verder heeft de staatssecretaris ten onrechte opgemerkt dat eiseres inmiddels in staat zou moeten zijn om voor zichzelf te zorgen. Het is immers niet voor niets dat zij nog altijd bij de pastoor verblijft en afhankelijk is van diens zorg alsmede de hulp van de stichting uit Nederland. Zij is niet op zichzelf gaan wonen, heeft geen werkzaamheden verricht en is niet in staat om haar eigen inkomsten te verwerven, maar is nog altijd afhankelijk van de hulp van anderen. Eiseres vindt dat de staatssecretaris wel degelijk had moeten toekomen aan een belangenafweging als bedoeld in artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
6.1.
In reactie hierop is de staatssecretaris in zijn verweerschrift erbij gebleven dat de gezinsband tussen eiseres en referente verbroken is. De staatssecretaris wijst erop dat in werkinstructie 2023/2 onder punt 4.1 is vermeld dat het peilmoment om de leeftijd van het nareizende gezinslid en de feitelijke gezinsband vast te stellen het moment van binnenkomst van referent in Nederland is. Gezien alle naar voren gebrachte omstandigheden was eiseres (tot en) op dat moment geheel niet afhankelijk van referente. De conclusie is dat de feitelijke gezinsband al kort na de geboorte is verbroken, nu er geen feitelijke invulling is gegeven aan gezinsleven in Sierra Leone, terwijl die mogelijkheid wel bestond. Eiseres behoorde daarom op het peilmoment niet tot het gezin van referente en is niet nareisgerechtigd als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Voor zover eiseres niettemin gezinshereniging beoogt is de aangewezen weg een reguliere aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM. Dit is in lijn met de Gezinsherenigingsrichtlijn (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2671, rechtsoverweging 3). Ook wijst de staatssecretaris erop dat eiseres geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 9 maart 2023 waarbij de afwijzing van haar mvv-aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM is gehandhaafd.
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om een nareisaanvraag en dat deze aanvraag valt onder de reikwijdte van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, omdat aan referente een (zelfstandige) asielvergunning is verleend en zij binnen drie maanden na die verlening voor eiseres, die haar minderjarige kind is, deze nareisaanvraag heeft ingediend. Genoemd artikelonderdeel betreft de implementatie van artikel 4, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Volgens dat artikellid hebben de leden van het kerngezin, dat wil zeggen de echtgenoot en minderjarige kinderen, in ieder geval onder voorwaarden recht op gezinshereniging. De Gezinsherenigingsrichtlijn verplicht de lidstaten om in de door de richtlijn vastgestelde gevallen aan kerngezinsleden gezinshereniging toe te staan en een lidstaat mag een aanvraag alleen afwijzen op grond van artikel 16 van die richtlijn (zie de uitspraak van de Afdeling van 5 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:27). Bij zo’n afwijzing moet een beslisautoriteit een belangenafweging maken volgens artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn (vergelijk het arrest van het Hof van Justitie van 16 juli 2020, B.M.M. e.a., ECLI:EU:C:2020:577, punt 26). De hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 10 november 2020 is hier niet van toepassing, omdat die uitspraak geen betrekking heeft op een kerngezinslid als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
6.3.
Uit het bestreden besluit blijkt dat de staatssecretaris de in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de richtlijn opgenomen afwijzingsgrond heeft toegepast. Dat heeft hij ook tijdens de zitting desgevraagd bevestigd. Diens standpunt dat de gezinsband tussen referente en eiseres is verbroken komt er (dan ook) op neer dat eiseres geen werkelijk gezinsleven (meer) onderhoudt met referente als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
6.4.
Op grond van die richtlijnbepaling kan de vergunning worden geweigerd, niet verlengd of ingetrokken, als de gezinshereniger geen werkelijk huwelijks- of gezinsleven (meer) onderhoudt met de gezinsleden. In het arrest van 1 augustus 2022, X.C., ECLI:EU:C:2022:618 [2] , heeft het Hof van Justitie onder meer het volgende overwogen:
"57 In dit verband moet in herinnering worden gebracht dat artikel 16, lid 1, onder b), van richtlijn 2003/86 de lidstaten de mogelijkheid biedt om een verzoek tot gezinshereniging af te wijzen, de uit dien hoofde afgegeven verblijfstitel in te trekken of te weigeren deze te verlengen, wanneer de gezinshereniger geen werkelijk huwelijks- of gezinsleven (meer) onderhoudt met het gezinslid of de gezinsleden. Deze bepaling bevat echter geen criteria aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of er daadwerkelijk sprake is van dergelijke werkelijke gezinsbanden, noch stelt zij specifieke eisen met betrekking tot de hechtheid van de betrokken gezinsband. Voorts verwijst zij op dit punt evenmin naar het recht van de lidstaten.
58 Zoals in herinnering gebracht in punt 37 van het onderhavige arrest moet met het oog op de eenvormige toepassing van het Unierecht en het beginsel van gelijke behandeling als algemene regel gelden dat een Unierechtelijke bepaling die voor de vaststelling van haar betekenis en draagwijdte niet uitdrukkelijk naar het recht van de lidstaten verwijst, in de gehele Unie autonoom en op eenvormige wijze wordt uitgelegd, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de context van de bepaling en met het doel van de betrokken regeling.
59 Opgemerkt dient te worden dat richtlijn 2003/86 volgens overweging 6 ervan beoogt, door middel van gezinshereniging, de bescherming van het gezin te waarborgen en de mogelijkheid te bieden het gezinsleven voort te zetten of op te bouwen. Voorts is gezinshereniging volgens overweging 4 van deze richtlijn een noodzakelijk middel om een gezinsleven mogelijk te maken en draagt zij bij tot de vorming van sociaal-culturele stabiliteit.
60 Zoals in punt 42 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, moeten maatregelen inzake gezinshereniging, waaronder die van artikel 16 van deze richtlijn, bovendien de grondrechten eerbiedigen, met name het door artikel 7 en artikel 24, leden 2 en 3, van het Handvest gewaarborgde recht op eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, op grond waarvan de lidstaten verzoeken om gezinshereniging moeten onderzoeken in het belang van de betrokken kinderen en teneinde het gezinsleven te begunstigen.
61 Tevens moet in herinnering worden gebracht dat, krachtens overweging 8 van richtlijn 2003/86, de situatie van vluchtelingen bijzondere aandacht vraagt wegens de redenen die hen ertoe hebben gedwongen hun land te ontvluchten en die hen beletten aldaar een normaal gezinsleven te leiden. Om die reden schept deze richtlijn voor vluchtelingen gunstiger voorwaarden voor de uitoefening van hun recht op gezinshereniging.
62 Tot slot vereist de beoordeling van de voorwaarden om te kunnen spreken van een werkelijk gezinsleven in de zin van artikel 16, lid 1, onder b), van richtlijn 2003/86 een beoordeling per geval, zoals overigens blijkt uit artikel 17 van deze richtlijn, met inachtneming van alle relevante factoren in elk afzonderlijk geval en in het licht van de door die richtlijn nagestreefde doelstellingen.
63 Daartoe volstaat de juridische band tussen ouder en kind op zich niet om een werkelijke gezinsband aan te tonen. De relevante bepalingen van richtlijn 2003/86 en het Handvest beschermen namelijk weliswaar het recht op een gezinsleven en bevorderen de instandhouding ervan, maar zij laten het, zolang de betrokkenen een werkelijk gezinsleven blijven leiden, aan de houders van dat recht over om te bepalen op welke wijze zij hun gezinsleven wensen te leiden en stellen in het bijzonder geen eisen met betrekking tot de hechtheid van hun gezinsband [zie naar analogie arrest van 9 september 2021, Bundesrepublik Deutschland (Gezinslid), C768/19, EU:C:2021:709, punt 58].
64 In casu staat vast dat XC nog minderjarig was op het moment waarop haar vader gedwongen werd om zijn land van herkomst te verlaten en dus deel uitmaakte van zijn kerngezin, zoals genoemd in overweging 9 van richtlijn 2003/86, waarvan de leden volgens diezelfde overweging „steeds” recht hebben op gezinshereniging. Onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter lijkt niets erop te wijzen dat de betrokkenen geen werkelijk gezinsleven leidden gedurende de periode voorafgaand aan de vlucht van de vader.
65 Ten tweede moet rekening worden gehouden met het feit dat in casu XC en haar vader geen werkelijk gezinsleven hebben kunnen leiden gedurende de periode dat zij van elkaar gescheiden waren vanwege, met name, de bijzondere situatie van laatstgenoemde als vluchteling, zodat deze enkele omstandigheid op zich niet de vaststelling kan onderbouwen dat er geen sprake was van een werkelijk gezinsleven in de zin van artikel 16, lid 1, onder b), van richtlijn 2003/86. Bovendien kan evenmin worden aangenomen dat elk familie- en gezinsleven tussen een ouder en zijn kind onmiddellijk ophoudt te bestaan zodra het minderjarige kind meerderjarig wordt.
66 Voor het bestaan van een werkelijk gezinsleven moet echter worden vastgesteld of er daadwerkelijk sprake is van een gezinsband of van de wil om een dergelijke band te creëren of te behouden.
67 Zo kan het feit dat de betrokkenen voornemens zijn om elkaar, voor zover mogelijk, af en toe te bezoeken, en om regelmatige contacten van welke aard ook te onderhouden, met name gelet op de feitelijke omstandigheden die de situatie van de betrokkenen kenmerken, waaronder de leeftijd van het kind, volstaan om aan te nemen dat zij persoonlijke en affectieve betrekkingen aan het herstellen zijn en om aan te tonen dat er sprake is van een werkelijk gezinsleven.
68 Voorts kan evenmin worden verlangd dat de gezinsherenigende ouder en zijn kind elkaar financieel ondersteunen, aangezien zij waarschijnlijk niet over de daarvoor benodigde materiële middelen beschikken."
6.5.
De rechtbank gaat uit van de volgende, mede door eiseres en referente gestelde en door de staatssecretaris niet weersproken, feiten en omstandigheden. Referente was twaalf jaar oud toen zij in verwachting raakte van eiseres. Referente weet niet wie de vader is van eiseres, omdat zij in die tijd door meerdere mannen seksueel werd misbruikt. Vanwege psychische problemen van referente is eiseres kort na haar geboorte ondergebracht bij de moeder van referente (eiseres draagt ook de achternaam van haar oma). Referente is bij een medicijnman/traditionele genezer gaan verblijven. Nadat de moeder van referente twee jaar later overleed, is eiseres ondergebracht bij [naam] , een vriendin van oma. Eiseres noemt mevrouw [naam] oma. Referente en eiseres hebben tot het vertrek van referente uit Sierra Leone niet samengewoond. Referente maakte vanaf 2019 geld over naar mevrouw [naam] . In 2020 is mevrouw [naam] ziek geworden en sindsdien verblijft eiseres bij een pastoor. Sinds referente in Nederland is heeft zij weer contact met eiseres. Zij (video)bellen met elkaar meerdere malen per dag. Referente maakt maandelijks € 80,- over aan de pastoor.
6.6.
Gelet op de onder punt 6.4 weergegeven uitleg van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gezinsherenigingsrichtlijn leidt dit tot de volgende beoordeling. Weliswaar moet ervan worden uitgegaan dat eiseres en referente geen werkelijk gezinsleven leidden in de periode voorafgaande aan de vlucht van referente, maar daarna is gebleken van de wil van betrokkenen om daadwerkelijk een gezinsband te creëren. Daarbij is van belang dat die wil er al was toen eiseres nog minderjarig was: destijds al had referente de onderhavige mvv-aanvraag ingediend, ondersteunde referente eiseres financieel en (video)belden ze met elkaar meerdere malen per dag. Anders dan de staatsecretaris meent, kan een gezinsband tussen een moeder en haar minderjarig kind (weer) worden gecreëerd (vergelijk punt 67 van het hiervoor genoemde arrest van het Hof van Justitie van 1 augustus 2022). Het voorgaande betekent dat de staatssecretaris de afwijzing van deze mvv-aanvraag op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gezinsherenigingsrichtlijn ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
6.7.
Verder stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris heeft nagelaten een belangenafweging te maken volgens artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. De staatssecretaris mocht niet van die beoordeling afzien met de reden dat hij al een belangenafweging heeft gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM én die belangenafweging overeenkomt met de belangenafweging volgens artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn. Anders dan bij zo’n belangenafweging hebben verdragsstaten op grond van artikel 8 van het EVRM een beoordelingsmarge om gezinshereniging toe te staan en zijn daartoe vaak pas verplicht bij bijzondere omstandigheden (zie de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 5 januari 2023 waarin wordt verwezen naar het arrest van het EHRM van 3 oktober 2014, Jeunesse, ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810, paragrafen 107 en 108).
6.8.
De beroepsgronden slagen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Gelet op de aard van de gebreken draagt de rechtbank de staatssecretaris niet op om ze te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus).
8. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat de staatssecretaris binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet de staatssecretaris het griffierecht aan eiseres vergoeden.
10. Ook moet de staatssecretaris de proceskosten van eiseres vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,-, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 26 februari 2023;
  • draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, rechter, in aanwezigheid van R.G.B.M. Spapens, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
2.zie ook het arrest van het Hof van Justitie van 1 augustus 2022, S.W., B.L. en B.C., ECLI:EU:C:2022:617.