ECLI:NL:RBDHA:2023:21248

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
AWB 23/8129
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van inburgeringsvereiste

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 december 2023, wordt het beroep van eiser, een Marokkaanse burger, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eiser had de aanvraag ingediend met het doel om bij zijn echtgenote, die in Nederland verblijft, te kunnen wonen. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser niet voldeed aan het inburgeringsvereiste. Eiser stelde dat hij vanwege persoonlijke omstandigheden en zijn leervermogen niet in staat was om het inburgeringsexamen te behalen.

De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een ontheffing van het inburgeringsvereiste rechtvaardigen. Eiser had slechts één keer examen gedaan en had geen enkele inspanning geleverd om zich voor te bereiden. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv, omdat hij niet voldoet aan de inburgeringsvereisten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.

De uitspraak benadrukt het belang van het inburgeringsvereiste en de noodzaak voor aanvragers om voldoende inspanningen te leveren om aan deze vereisten te voldoen. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van eiser en zijn echtgenote in overweging genomen, maar concludeert dat deze niet voldoende zijn om een uitzondering te maken op de regels.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/8129

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te Marokko, eiser

V-nummer: [V nummer]
(gemachtigde: mr. H.K. Jap A Joe),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

Procesverloop

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag.
1.1
Mevrouw [referente] (referente) heeft op 8 maart 2022 voor eiser een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als familie of gezinslid bij [referente] ’.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 31 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 juni 2023 op het bezwaar van eiser heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

2. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht. De rechtbank ziet op basis van de door eiser verstrekte gegevens aanleiding om dit verzoek toe te wijzen.
3. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1969. Hij is op [trouwdatum] 2017 te [plaats] (Marokko) gehuwd met referente.
4. Verweerder heeft de aanvraag om een mvv afgewezen omdat eiser niet voldoet aan het inburgeringsvereiste. Verweerder ziet geen aanleiding om eiser vrij te stellen van dit vereiste. Volgens verweerder is de weigering om eiser een mvv te verlenen niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen ontheffing heeft verleend van het inburgeringsvereiste. Gezien de persoonlijke omstandigheden en het leervermogen van eiser ligt het niet aan hem dat hij niet voor het inburgeringsexamen is geslaagd. Eiser heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij niet binnen een redelijke termijn voor het (volledige) inburgeringsexamen kan slagen, waardoor gezinshereniging niet mogelijk is of uiterst moeilijk wordt gemaakt. Ten aanzien van het familieleven wijst eiser er op dat het gezien de gezondheidsklachten van referente niet goed mogelijk is om het gezinsleven (langdurig) in Marokko uit te oefenen.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser niet aan het inburgeringsvereiste voldoet en dus in beginsel niet in aanmerking komt voor de gevraagde mvv. In geschil is de vraag of verweerder eiser had moeten ontheffen van het inburgeringsvereiste vanwege bijzondere individuele omstandigheden op grond van artikel 5, tweede lid, van de Wet inburgering 2021. Meer in het bijzonder is de vraag aan de orde of eiser ter voorbereiding op dat examen zoveel inspanningen heeft verricht, dat het er nu voor gehouden moet worden dat hij desondanks niet zal kunnen slagen voor zijn examen, en of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met relevante bijzondere individuele omstandigheden, die zijn vermeld in het beleid van paragraaf B1/4.7 van de Vc [1] . Voor zover eiser ook bedoeld heeft aan te voeren dat ontheffing aan de orde is op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wet inburgering 2021 (medische beperkingen) zal daarop in onderstaande ook ingegaan worden.
7. De rechtbank stelt vast, voor de specifieke gronden van beroep te bespreken, dat eiser in het beroepsschrift (deels) heeft verwezen naar hetgeen hij in bezwaar heeft aangevoerd, met het verzoek dat als geheel herhaald en ingelast te beschouwen. Omdat verweerder hierop in het besluit in primo en in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan en omdat in beroep verder niet is aangegeven in hoeverre de motivering van verweerder in het bestreden besluit tekortschiet, is de rechtbank van oordeel dat deze algemene beroepsgrond niet kan worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. Deze algemene beroepsgrond kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
8. Voor zover eiser specifieke beroepsgronden heeft gericht tegen het bestreden besluit, overweegt de rechtbank als volgt.
Het criterium “op voorhand duidelijk”
9. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte verlangt dat op voorhand duidelijk is dat hij niet in staat is het inburgeringsexamen af te leggen dan wel daarvoor te slagen. Volgens eiser is toepassing van dit criterium niet er herleiden tot relevante rechtspraak.
10. Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat de zinsnede “op voorhand duidelijk” wordt geschrapt. Daarbij is door verweerder toegelicht dat het correcte toetsingskader is toegepast en dat dit toetsingskader ook is gebaseerd op relevante rechtspraak. In het bestreden besluit heeft verweerder in dat verband verwezen naar het arrest K. en A. [2] en naar een tweetal Afdelingsuitspraken. [3] Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder het juiste toetsingskader heeft toegepast. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Geen toepassing gegeven aan het arrest K. en A.
11. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen toepassing geeft aan het arrest K. en A. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst eiser op de bij hem geconstateerde medische en cognitieve beperkingen en op zijn vergeefse inspanningen om te slagen voor het inburgeringsexamen. Volgens eiser staat voldoende vast dat vasthouden aan het inburgeringsvereiste de uitoefening van zijn recht op gezinshereniging onmogelijk of uiterst moeilijk maakt.
12. De rechtbank overweegt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de medische omstandigheden niet betekenen dat geen passende voorbereidingen op het examen verlangd kunnen worden. Uit de verklaring van de aangewezen arts en geraadpleegde deskundige (dokter [deskundige] , psychiater) is gebleken dat de cognitieve vaardigheden van eiser destijds gemiddeld beperkt waren vanwege zijn ziekte en traumatische ervaringen. De deskundige heeft na onderzoek vastgesteld dat eiser lijdt aan PTSS. Ambassade-arts [A] heeft deze bevindingen overgenomen en opgemerkt dat verbetering kan optreden door het volgen van psychotherapie en daarbij aangeduid dat de duur van de cognitieve beperkingen enkele maanden tot één jaar bedraagt. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze informatie niet betekent dat eiser geen moeite hoeft te doen om te slagen voor (onderdelen van) het examen. Dat zijn cognitieve vaardigheden op dat moment beperkt waren door zijn medische omstandigheden, betekent niet dat hij geen examen (of delen ervan) kan doen of dat hij niet kan leren voor het examen. Eiser kan immers door het volgen van psychotherapie verbetering in zijn (medische) toestand proberen te bereiken. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat eiser slechts éénmaal examen gedaan heeft en dat uit de uitslag niet blijkt van enige inspanningen ter voorbereiding daarvan omdat eiser geen enkel onderdeel gehaald heeft. Gezien het vorenstaande mag daarom worden verwacht dat eiser moeite doet om te slagen voor (onderdelen van) het examen.
13. De rechtbank overweegt dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het voor eiser onmogelijk of uiterst moeilijk is om voor (onderdelen van) het examen te slagen.
Onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden
14. Naar de rechtbank begrijpt stelt eiser zich in deze beroepsgrond op het standpunt dat verweerder in zijn beoordeling onvoldoende rekening gehouden heeft met de persoonlijke omstandigheden die door eiser en zijn echtgenote naar voren zijn gebracht.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de persoonlijke omstandigheden van zowel eiser als van zijn echtgenote in voldoende mate bij de beoordeling heeft betrokken. In zijn gronden van beroep geeft eiser een onweersproken weergave van de medische bevindingen die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit. Zoals hiervoor reeds is overwogen, kon verweerder zich op grond van deze medische bevindingen op het standpunt stellen dat eiser geen ontheffing van het inburgeringsvereiste behoefde te worden verleend en van eiser verwacht mag worden dat hij zich in alle redelijkheid inspant om te slagen voor (onderdelen van) het examen.
16. Voor zover eiser een beroep doet op de persoonlijke omstandigheden van zijn echtgenote, merkt de rechtbank op dat hij dit deel van zijn beroep niet onderbouwt. Eiser geeft niet aan welke persoonlijke omstandigheden van zijn echtgenote onvoldoende in de besluitvorming door verweerder betrokken zijn. Daarnaast verzuimt eiser aan te duiden op welke wijze verweerder deze persoonlijke omstandigheden had moeten betrekken in zijn besluitvorming. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat verweerder in het bestreden besluit is ingegaan op de persoonlijke situatie van de echtgenote van eiser. De beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
Verweerder miskent objectieve belemmeringen echtgenote
17. Eiser voert aan – naar de rechtbank begrijpt – dat verweerder miskent dat er objectieve belemmeringen bestaan voor de echtgenote van eiser om haar gezinsleven in Marokko uit te oefenen. Deze objectieve belemmeringen zijn door de echtgenote van eiser toegelicht tijdens de hoorzitting op 22 juni 2023.
18. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van objectieve belemmeringen. Dit, omdat vaststaat dat de echtgenote van eiser niet over een verblijfsvergunning asiel beschikt. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser verzuimt te onderbouwen dat medische behandeling van zijn echtgenote in Marokko niet mogelijk is. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie

19. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen omdat eiser niet voldoet aan het inburgeringsvereiste. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingencirculaire 2000.
2.Arrest van 9 juli 2015, K. en A., C-153/14, ECLI:EU:C:2015:45.
3.ABRvS 19 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3655) en ABRvS 18 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3412).