ECLI:NL:RBDHA:2023:21231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
NL23.28123 en NL23.28124
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 december 2023, wordt het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, waarbij Kroatië als verantwoordelijk land is aangewezen. Eisers, die de Russische nationaliteit hebben, stellen dat zij niet veilig naar Kroatië kunnen worden overgedragen vanwege de schendingen van mensenrechten en het risico op pushbacks. De rechtbank oordeelt dat eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd dat Kroatië niet voldoet aan de verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is en verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. De rechtbank wijst erop dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op de Dublinverordening rechtvaardigen. De uitspraak benadrukt het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de verantwoordelijkheid van lidstaten om asielverzoeken in behandeling te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.28123 en NL23.28124
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser 1] en [eiser 2], V-nummer: [v-nummer] , eisers/verzoekers (hierna: eisers)
(gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 7 september 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eisers stellen de Russische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1978 en [geboortedatum] 2005. Verweerder heeft de asielaanvraag van eisers niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vinden eisers in beroep?
4. Ten aanzien van Kroatië kan volgens eisers niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Kroatië maakt zich immers op grote schaal schuldig aan pushbacks, er is sprake van geweld tegen asielzoekers en er zijn gebreken in de procedure, opvang en rechtsbijstand die als systeemfouten dienen te worden aangemerkt en de drempel van zwaarwegendheid halen. [2] Dit blijkt ook uit verschillende rapportages. [3] Ook verwijzen eisers naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 25 augustus 2023, waaruit zou blijken dat eisers, net zoals iedere derdelander, een risico lopen op pushbacks. [4] Daarnaast werden eisers in Kroatië gedwongen om vingerafdrukken af te staan, zijn eisers getuige geweest van de slechte behandeling van asielzoekers en zijn ze zelf onder druk gezet om vanuit Kroatië te vertrekken. Verder vrezen eisers dat de Kroatische autoriteiten hun geen bescherming zullen bieden tegen Tsjetsjeense politiemensen die in Kroatië actief zouden zijn. Voorts vrezen eisers voor (indirect) refoulement en blijkt uit de AIDA-rapportage dat ze een zeer geringe kans op een vluchtelingenstatus hebben. De recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter [5] zou bovendien miskennen dat er op veel punten, naast de pushbacks, zorgen over Kroatië bestaan. Daarbij verwijzen eisers ook naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam. [6] De beantwoording van de prejudiciële vragen over de ondeelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel zou dan ook moeten worden afgewacht. Verweerder had dan ook gebruik moeten maken van artikel 17, eerste lid, Dublinverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er als uitgangspunt op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eisers aannemelijk maken dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat zij bij overdracht aan Kroatië een risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [7] of artikel 4 van het Handvest [8] . Het ligt daarom op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat Kroatië dit niet doet.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers hierin niet geslaagd. De hoogste bestuursrechter heeft in twee uitspraken van 13 september 2023 [9] bevestigd dat er ten aanzien van Kroatië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Volgens de hoogste bestuursrechter heeft verweerder met het onderzoek naar de actuele situatie voor Dublinclaimanten in Kroatië [10] de twijfel weggenomen of hij nog mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ten aanzien van de door eisers aangehaalde uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juni 2023 [11] , wordt overwogen dat deze uitspraak door het daarna gegeven oordeel van de hoogste bestuursrechter achterhaald is. [12] De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij als Dublinclaimanten evenals andere derdelanders het risico op pushbacks lopen. Verweerder mag daarom nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan.
5.2
Verder hebben eisers geen concrete aanknopingspunten aangedragen op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat er in Kroatië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij na overdracht geen toegang tot de opvangfaciliteiten en voorzieningen zullen krijgen. Uit de door eisers aangehaalde rapportages kan weliswaar worden opgemaakt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang(faciliteiten) in Kroatië, maar niet is gebleken dat die problemen dermate ernstig en structureel zijn, dat eisers bij overdracht aan Kroatië op voorhand een reëel risico op een schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest zullen lopen. Bovendien volgt uit de landeninformatie uit de rapportages geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Kroatië dan de informatie die in de uitspraak van de hoogste bestuursrechter is betrokken. [13] Daarbij is verder van belang dat Kroatië met het claimakkoord gegarandeerd heeft om de verzoeken van eisers om internationale bescherming in behandeling te nemen, met inachtneming van de verschillende Europese richtlijnen. Niet is gebleken dat het geen zin heeft voor eisers om zich te beklagen bij de Kroatische autoriteiten dan wel de geëigende instanties in het geval zich problemen voordoen.
5.3
Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat er bij overdracht aan Kroatië sprake zou zijn van (indirect) refoulement. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen, omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van (indirect) refoulement zal zijn. De hoogste bestuursrechter heeft in een uitspraak van 6 juli 2022 een toetsingskader uiteengezet voor zaken waarin een vreemdeling betoogt dat hij bij overdracht aan een andere lidstaat een reëel risico loopt op (indirect) refoulement. De bewijslast om een reëel risico op (indirect) refoulement aannemelijk te maken, ligt bij de vreemdeling. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat eisers bij overdracht aan Kroatië in strijd met artikel 3 EVRM en artikel 4 van het Handvest zal worden uitgezet.
6. Ook het betoog van eisers dat de beantwoording van de prejudiciële vragen die deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, aan het Hof van Justitie heeft gesteld zou moeten worden afgewacht, slaagt niet. [14] De hoogste bestuursrechter heeft reeds eerder in een uitspraak van 16 augustus 2023 [15] overwogen dat de prejudiciële vragen voor een situatie als deze kunnen worden beantwoord aan de hand van de rechtspraak van het Hof. De rechtbank ziet in het geval van eisers dan ook geen aanleiding om de zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van die vragen.
7. Verweerder heeft tot slot voldoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding bestaat om de aanvraag van eisers onverplicht in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Niet is gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden die zodanig zijn dat overdacht aan Kroatië van onevenredige hardheid zou getuigen. Er is dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat eisers niet kunnen worden overgedragen aan Kroatië.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [16] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van A.E. Wadman, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, ECLI:EU:2019:2018.
3.AIDA-rapport, update 2022, rapportages van Border Violence Monitoring Network, artikel
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ( de Afdeling) met nummer ECLI:NL:RVS:2023:3411.
6.Zie de uitspraak met nummer ECLI:NL:RBDHA:2023:8122.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
9.Zie de uitspraken van de Afdeling met nummer ECLI:NL:RVS:2023:3411 en ECLI:NL:RVS:2023:3479.
10.Zie de beslisnota van 21 december 2022, kenmerk 4392657, bij brief aan de Tweede Kamer van 20 januari 2023, kamerstukken 19637, nr. 3061.
11.Zie de uitspraak met nummer ECLI:NL:RBDHA:2023:8122.
12.Zie bijvoorbeeld de uitspraken met nummer ECLI:NL:RBAMS:2023:6575 en ECLI:NL:RBAMS:2023:6623.
13.Zie de uitspraak van de Afdeling met nummer ECLI:NL:RVS:2023:3479, onder r.o. 2.1.
14.Zie de uitspraak met nummer ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
15.Zie de uitspraak van de Afdeling met nummer ECLI:NL:RVS:2023:3133, onder r.o. 6 tot en met 6.3.
16.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.