ECLI:NL:RBDHA:2023:21155

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
NL23.37846
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 1 december 2023 afgewezen, met het argument dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend, waarbij hij zijn slechte ervaringen in Bulgarije aanvoert, waaronder mishandeling en gebrekkige toegang tot rechtsbijstand.

De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat hij ervan uit mag gaan dat andere EU-lidstaten, zoals Bulgarije, de Europese regelgeving en grondrechten respecteren. Eiser heeft niet voldoende aangetoond dat hij bij terugkeer naar Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met de mensenrechten.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag aan zich te trekken op basis van de persoonlijke ervaringen van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de staatssecretaris in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol en is openbaar gemaakt op 22 december 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.37846
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. S. Coenen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. L. Hartog).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 december 2023 niet in behandeling genomen omdat volgens de staatssecretaris Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. El Majdoubi als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat voor Bulgarije niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, gelet op de slechte opvang- en detentieomstandigheden en de gebreken in de toegang tot rechtsbijstand. Eiser wijst daartoe op zijn eigen ervaringen in Bulgarije, zoals dat hij is mishandeld, is opgesloten zonder eten en drinken, geen bijstand heeft gehad van een advocaat en gedreigd is met uitzetting. Eisers ervaringen worden ook bevestigd in het AIDA-rapport van maart 2023, update 2022 (met name p. 72-73, 76-79, 87- 90 en 96-99). Eiser maakt uit het AIDA-rapport op dat de situatie van Dublinterugkeerders niet verschilt van die van reguliere asielzoekers, en wat betreft de opvang zelfs slechter lijkt te zijn (p. 42 e.v.). Verder is er volgens eiser een aanzienlijk risico dat hij bij terugkeer opnieuw gedetineerd of dakloos wordt als de asielaanvraag in zijn afwezigheid inhoudelijk is afgedaan. Uit het AIDA-rapport volgt ook dat er geen rechtsbijstand is tijdens de beroepsprocedure en aan asielzoekers (in detentie) meestal enkel mondeling hun rechten worden medegedeeld, buiten aanwezigheid van een tolk. Eiser constateert dat de staatssecretaris in de beschikking ook erkent dat in Bulgarije sprake is van een tekort aan tolken.
Eiser stelt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in de uitspraken van 16 augustus 20231 weliswaar heeft geoordeeld dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, maar daar alleen is ingegaan op de pushbacks en het tekort aan opvangvoorzieningen in Bulgarije. Eiser verwijst voor dit standpunt naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 3 oktober 20232. Eiser wijst ook op eerdere uitspraken, onder meer van deze rechtbank, zittingsplaatsen Zwolle3 en Utrecht4.
6. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Bulgarije, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Bulgaarse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.
7. De rechtbank overweegt ten aanzien van de opvang als volgt. Wat betreft de opvangomstandigheden in de Bulgaarse opvangcentra is duidelijk dat deze blijkens de overgelegde informatie zorgwekkend zijn. Zo volgt uit het AIDA-rapport van maart 2023 dat de omstandigheden in bepaalde opvangcentra ‘below or at the level of foreseen minimum standards’ zijn. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat de problemen met de toegang tot de opvang en de omstandigheden daar zodanig ernstig zijn dat de bijzonder
2 NL23.20061 (niet gepubliceerd).
3 Uitspraak van 26 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:6503.
4 Uitspraken van 9 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8528 en 13 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8528.
hoge drempel van zwaarwegendheid wordt bereikt en dat de Bulgaarse autoriteiten op dit punt onverschillig zijn.
De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit en ter zitting verwezen naar de Afdelingsuitspraken van 16 augustus 2023. De Afdeling heeft in die uitspraken geoordeeld dat uit het AIDA-rapport van maart 2022 kan worden afgeleid dat Dublinclaimanten bij terugkeer naar Bulgarije in beginsel toegang hebben tot opvang. De Afdeling heeft dit later bevestigd, onder meer bij uitspraak van 16 oktober 2023.5 Eisers verwijzing naar het AIDA- rapport van maart 2023, waarin een aanvullende passage is opgenomen over het tekort aan opvang, juist voor Dublinclaimanten, maakt de informatie niet wezenlijk anders. In de bedoelde passage is het tekort, waarvan ook in het eerdere rapport sprake was, gekwantificeerd. Dit bevestigt naar het oordeel van de rechtbank dat de problemen om opvang te verkrijgen, ernstig zijn. De informatie wijkt hiermee echter niet wezenlijk af van de eerdere informatie, waar ook sprake is van tekorten en waarover de Afdeling heeft geoordeeld dat de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid nog niet wordt bereikt.
Hierbij benadrukt de Afdeling dat van de betrokkene ook in Bulgarije mag worden verwacht dat hij klaagt bij de autoriteiten als de opvang tekort schiet. Met het aanvaarden van het terugnameverzoek hebben de Bulgaarse autoriteiten toegezegd dat zij de asielaanvraag van eiser zullen behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Gezien het vorenstaande mocht de staatssecretaris ten aanzien van de faciliteiten bij terugkeer ook nu nog uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Voor zover eiser vindt dat de opvangomstandigheden in de opvangcentra ondermaats zijn, ligt het op zijn weg om hierover te klagen bij de Bulgaarse autoriteiten. Dat heeft hij tot dusver niet gedaan. Niet is gebleken dat dit voor eiser onmogelijk of volstrekt zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Ten aanzien van de detentie overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft verklaard dat hij in Bulgarije 24 uur in detentie heeft gezeten en daar is mishandeld, en daarna 17 à 18 dagen is vastgehouden in een gesloten opvangcentrum. Er is echter niet gebleken dat eiser hierover in Bulgarije heeft geklaagd of dat klagen bij voorbaat zinloos was. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat er een reëel risico bestaat dat hij na overdracht aan Bulgarije aan een schending van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM wordt blootgesteld.
9. De rechtbank is verder, anders dan eiser stelt, van oordeel dat de beschreven praktijk van het beschikbaar stellen van rechtsbijstand in Bulgarije binnen de grenzen van de Procedurerichtlijn blijft. Uit het AIDA-rapport van maart 2023 volgt weliswaar dat in 2021 artikel 22 van de Procedurerichtlijn, dat rechtsbijstand bij een eerste aanvraag vereist, nog niet omgezet was, maar daaruit volgt ook dat een vreemdeling tegen een eventuele afwijzing van het asielverzoek met behulp van rechtsbijstand beroep kan instellen. Dit is in lijn met artikel 20 en 21 van de Procedurerichtlijn.6 Verder erkent de staatssecretaris dat het problemen kan opleveren om in detentie rechtsbijstand en een tolk te krijgen, maar heeft hij terecht opgemerkt dat niet aannemelijk is dat eiser als Dublinclaimant in deze positie zal geraken. In het geval van eiser is het claimverzoek namelijk geaccepteerd door de Bulgaarse autoriteiten op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Daaruit volgt dat zijn asielaanvraag in Bulgarije nog in behandeling is. De verwijzing van eiser naar pagina 45 van het AIDA-rapport van maart 2023, waaruit blijkt dat Dublinterugkeerders
waarbij de asielaanvraag in hun afwezigheid is afgedaan risico lopen om gedetineerd of dakloos te raken, treft dus geen doel.
10. Het voorgaande betekent dat de staatssecretaris mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 17 van de Dublinverordening
11. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in zijn ervaringen in Bulgarije geen aanleiding is gezien om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Hij is daar namelijk onmenselijk en vernederend behandeld, wat ook gevolgen heeft voor zijn vertrouwen in de autoriteiten in de toekomst.
12. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag aan zich te trekken. Eiser heeft niet concreet onderbouwd dat en op welke wijze zijn slechte ervaringen bij terugkeer voor hem tot onevenredig zware problemen zullen zorgen. De staatssecretaris heeft de loutere stelling daarover onvoldoende mogen vinden om aan te nemen dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, die maken dat overdracht naar Bulgarije onevenredig hard is. Er is geen sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 december 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.