ECLI:NL:RBDHA:2023:21149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
NL23.37182
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling met zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling. Eiser, die in vreemdelingenbewaring is gesteld op 23 november 2023, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 december 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank beoordeelt of de bewaring rechtmatig is en of er zicht is op uitzetting naar Algerije.

De rechtbank constateert dat de gronden voor de bewaring niet zijn betwist door eiser. Verweerder heeft gemotiveerd dat er risico's zijn dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij de uitzettingsprocedure belemmert. Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting is, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft aangetoond dat er zicht op uitzetting is, onder andere door recente ontwikkelingen met de Algerijnse autoriteiten.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat er lichter middelen beschikbaar zijn, zoals zelfstandig vertrek naar Frankrijk, waar zijn moeder verblijft. De rechtbank oordeelt echter dat de risico's van onttrekking aan het toezicht zwaarder wegen en dat de motivering van verweerder voldoende is om de maatregel van bewaring te handhaven. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.37182
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C. Chen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. I. Vugs).

Inleiding

Op 23 november 2023 heeft verweerder eiser in vreemdelingenbewaring (hierna: bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Gharbaoui. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2003.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb). Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Het zicht op uitzetting
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Algerije binnen een redelijke termijn. Eiser verwijst daartoe naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 4 mei 2022.1 Ook als er in het algemeen weer zicht op uitzetting zou zijn, geldt dit voor eiser niet in zijn specifieke situatie. Eiser voert daartoe onder meer aan dat er wel een kopie is van zijn paspoort, maar dat dit paspoort is verlopen. Er is geen kopie van zijn identiteitskaart of van een visum. Verder is de aanvraag voor een laissez-passer (lp) al op 31 juli 2023 ingediend, en is er nog geen presentatie gepland of een toezegging voor een lp. Eiser wijst er ook op dat verweerder verwijst naar een geval waarin een laisser-passer is afgegeven op 4 oktober 2023, maar dat niet duidelijk is hoe lang dit heeft geduurd.
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat er in het geval van eiser zicht op uitzetting is. Zoals op pagina 5 van de maatregel van bewaring is gemotiveerd, is in september 2023 een nieuwe consulaire vertegenwoordiger aangetreden en zijn de presentaties bij de Algerijnse autoriteiten hervat. De Algerijnse ambassade heeft op 4 oktober 2023 ten behoeve van gedwongen terugkeer een lp afgegeven aan een vreemdeling waarbij DT&V beschikte over een kopie van een paspoort en een identiteitskaart. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting ook gewezen op de informatie die is vermeld in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 9 november 2023.2 Daaruit volgt dat er gesprekken zijn gevoerd met de Algerijnse autoriteiten, waarin zij hebben toegezegd dat zij bereid zijn om mee te werken aan gedwongen terugkeer. In het geval van eiser is er een kopie van zijn paspoort beschikbaar. In de omstandigheid dat dit paspoort zou zijn verlopen ziet de rechtbank vooralsnog geen aanleiding om aan te nemen dat er voor hem geen zicht op uitzetting is. Op eiser rust bovendien de rechtsplicht om Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen.3 De rechtbank constateert ook dat eiser nog geen inspanningen heeft verricht om zijn uitzetting te bespoedigen. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
3 Zoals volgt uit de Afdelingsuitspraken van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210).
6. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, omdat hij zelfstandig uit Nederland kan vertrekken. Zijn moeder, die in Frankrijk verblijft, kan hem namelijk met de auto op komen halen. Eiser is eerder niet vertrokken, omdat hem niet duidelijk was dat hij Nederland moest verlaten.
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden en de motivering daarvan volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Verder heeft eiser in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling verklaard dat hij niet terug wil naar Algerije. De verklaring van eiser dat hij zelfstandig kan vertrekken en eerder niet wist van zijn vertrekplicht, is daarom onvoldoende om aan te nemen dat hij ook daadwerkelijk naar Algerije zal terugkeren. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 december 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.