ECLI:NL:RBDHA:2023:21116

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
NL23.35318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Iraakse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 8 november 2023, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 16 november 2023 door de verweerder is opgeheven, waardoor de beoordeling zich beperkte tot de vraag of de eiser recht heeft op schadevergoeding voor de periode van bewaring.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de aanhouding van de eiser onderzocht. Eiser stelde dat zijn aanhouding onrechtmatig was, omdat hij op Schiphol was aangehouden wegens vermeende overlast. De rechtbank oordeelde echter dat de vreemdelingenrechter niet bevoegd is om de rechtmatigheid van het strafrechtelijk voortraject te toetsen. De rechtbank concludeerde dat de aanhouding van eiser op basis van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht rechtmatig was en dat de daaropvolgende inbewaringstelling niet onrechtmatig was.

De rechtbank heeft de beroepsgrond van eiser verworpen en geoordeeld dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was op basis van de risico's die eiser met zich meebracht, zoals het niet naleven van de Vreemdelingenwetgeving en het niet meewerken aan het vaststellen van zijn identiteit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.35318

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Faber),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 16 november 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Iraakse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1984.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser voert aan dat de aanhouding onrechtmatig is verlopen, wat gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de daaropvolgende inbewaringstelling. Uit het proces-verbaal van aanhouding volgt dat eiser op grond van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht is aangehouden. Twee marechaussees zagen eiser op Schiphol in een prullenbak graaien en derden daarnaar kijken, waarop zij eiser aanhielden wegens overlast en hij zich vervolgens niet kon identificeren. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn handelen niet kan worden gekwalificeerd als overlast. Tegenwoordig halen meerdere mensen blikjes uit de prullenbak omdat er statiegeld op zit. Primair stelt eiser dat de rechtbank dit strafrechtelijk optreden – in navolging van deze rechtbank, zittingsplaatsen Roermond, Amsterdam en Middelburg – moet toetsen en als onrechtmatig moet kwalificeren en dat de daaropvolgende inbewaringstelling onrechtmatig is. Subsidiair stelt eiser dat, bij gebrek aan een redelijke strafrechtelijke grond voor aanhouding, de staandehouding moet worden gezien als een vorm van verkapt vreemdelingrechtelijk toezicht die evident onrechtmatig is omdat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was.
4. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet geen aanleiding om de vaste jurisprudentielijn te verlaten, dat de vreemdelingenrechter alleen oordeelt over bevoegdheden die bij of krachtens de Vw zijn toegekend. [1] Tot de beoordeling van de aanwending van andere bevoegdheden is de vreemdelingenrechter immers niet bevoegd. De rechtbank zal de rechtmatigheid van het strafrechtelijk voortraject dus niet beoordelen. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat eiser strafrechtelijk is aangehouden en de inbewaringstelling van eiser is gevolgd op de heenzending van eiser uit het strafrechtelijke voortraject. De rechtbank ziet in het proces-verbaal van aanhouding geen aanleiding voor de conclusie dat de aanhouding van eiser een verkapt vreemdelingenrechtelijk karakter heeft.
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als
zware grondenvermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als
lichte grondenvermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De feitelijke juistheid van de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd
zijn door eiser niet betwist en komen de rechtbank niet onjuist voor. Evenmin heeft eiser het risico op onttrekking aan het toezicht, dat uit deze gronden volgt, bestreden. Daarom
kunnen deze gronden de maatregel naar het oordeel van de rechtbank dragen.
7. Het voorgaande betekent dat de beroepsgrond van eiser niet leidt tot de conclusie dat
de bewaring onrechtmatig is te achten. Ook met inachtneming van de (overige) ambtshalve toetsing [2] waartoe de rechtbank is gehouden, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C.M. van Dommele, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 24 november 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 17 juni 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE6646, 8 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2400 en 27 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:274.
2.ECLI:EU:C:2022:858.