ECLI:NL:RBDHA:2023:21113

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
NL23.37905
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Turkse eiser in het kader van vreemdelingenrecht en de toepassing van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Turkse eiser. De eiser, die stelt de Turkse nationaliteit te bezitten en geboren te zijn in 1994, is op 3 december 2023 in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van deze bewaring beoordeeld, waarbij verschillende beroepsgronden van de eiser aan de orde kwamen. De eiser betoogde onder andere dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onvoldoende informatie had ingewonnen bij het Openbaar Ministerie (OM) en dat zijn recht op rechtsbijstand was geschonden. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van bezwaar van het OM geen voorwaarde is voor de inbewaringstelling en dat de eiser voorafgaand aan het verhoor duidelijk had aangegeven geen advocaat te willen. Daarnaast werd gesteld dat de staatssecretaris niet in strijd had gehandeld met artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000, hoewel de rechtbank vaststelde dat er een gebrek was in de informatievoorziening aan de eiser. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende concrete aanknopingspunten had voor de toepassing van de Dublinverordening, aangezien de eiser eerder een asielaanvraag in Oostenrijk had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat de beroepsgronden van de eiser niet slaagden. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.37905
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Inleiding

Op 3 december 2023 heeft verweerder (de staatssecretaris) eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Ermek. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de gemachtigde van de staatssecretaris de gelegenheid gegeven om op 11 december 2023 een aanvullend proces-verbaal over de ophouding te uploaden in het digitale systeem. De gemachtigde van eiser heeft daar op 12 december 2023 op gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is
Overwegingen
1. Eiser stelt dat hij de Turkse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1994] .
Toestemming van het Openbaar Ministerie
2. Eiser wijst er op dat er nog een strafzaak tegen hem loopt, waarbij hij mogelijk aanwezig moet zijn. Hij vindt dat het in de rede zou hebben gelegen als de staatssecretaris hierover informatie zou hebben opgevraagd en verstrekt.
3. Voor zover eiser hiermee bedoelt dat de staatssecretaris toestemming had moeten vragen aan het Openbaar Ministerie (OM) om hem uit te zetten oordeelt de rechtbank dat het ontbreken van bezwaar van het OM een voorwaarde is voor de uitzetting en niet voor de inbewaringstelling.¹ In het geval van eiser is nog geen uitzettingsdatum bekend. De staatssecretaris hoefde dus geen contact te zoeken met het OM. De beroepsgrond slaagt niet.
De ophouding
4. Eiser voert aan dat het proces-verbaal van ophouding van 3 december 2023 tegenstrijdig is. Er staat dat eiser om 9.20 uur heeft verklaard dat hij een advocaat wil ingeval van verhoor. Daarna staat in het proces-verbaal dat het verhoor plaatsvond om 12.25 uur zonder advocaat, en dat eiser toen heeft verklaard dat hij geen behoefte had aan een advocaat bij het verhoor, maar wel gedurende de verdere procedure. Eiser stelt dat zijn recht op rechtsbijstand is geschonden, en dat dit de maatregel van bewaring onrechtmatig maakt.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het aanvullend proces-verbaal van 11 december 2023 volgt dat op 3 december 2023 om 9.20 uur aan eiser mededeling is gedaan van zijn rechten bij en tijdens de ophouding. Eiser gaf toen aan dat hij rechtsbijstand wenste bij zijn ophouding en het proces daaromtrent. Voorafgaand aan het verhoor bij ophouding is eiser nog eens geïnformeerd over zijn recht op rechtsbijstand, met behulp van een beëdigd tolk. Eiser gaf toen aan dat hij bij dit verhoor geen rechtsbijstand wenste, waarna met het verhoor is begonnen. De rechtbank stelt voorop dat het proces-verbaal op ambtseed is opgemaakt, zodat in beginsel van de juistheid daarvan mag worden uitgegaan. De rechtbank oordeelt op basis van dit proces-verbaal dat eisers recht op rechtsbijstand niet is geschonden. Voorafgaand aan het verhoor was immers duidelijk dat eiser daarbij geen advocaat wenste. De rechtbank volgt de gemachtigde van eiser daarom niet in haar betoog dat de verbalisant moest wachten met het gehoor of nog eens moest vragen of eiser wel of geen advocaat bij het gehoor wenste. De beroepsgrond slaagt niet.
De uitreiking van de maatregel van bewaring
6. Eiser voert aan dat de uitreiking van de maatregel van bewaring in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft plaatsgevonden. De staatssecretaris heeft hem bij de uitreiking van de maatregel van bewaring niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, en van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.
7. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier inderdaad niet blijkt dat eiser bij de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk is geïnformeerd over de aspecten die genoemd zijn in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. In de maatregel van bewaring staat weliswaar dat aan eiser de informatiebrief ‘Waarom u in bewaring bent gesteld’ is uitgereikt in de Turkse taal, maar deze is niet toegevoegd aan het dossier. Hierdoor heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen of in het geval van eiser is voldaan aan de informatieplicht. De rechtbank stelt daarom vast dat sprake is van een gebrek. Dit leidt niet zonder meer tot het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Wel moet er een belangenafweging plaatsvinden. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 november 2023², waaruit dit volgt. De rechtbank
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3821, en 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1504.
overweegt dat het gaat om een relatief gering gebrek, omdat tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring met eiser - met behulp van een tolk in de Turkse taal - is gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zou worden gesteld. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser bij de uitreiking al op de hoogte was van de redenen van bewaring. Verder is aan eiser kosteloze rechtsbijstand toegekend en heeft zijn advocaat namens hem dezelfde dag nog beroep ingesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser wel in staat is gesteld om rechtsmiddelen effectief in te stellen tegen de bewaring en dat niet is gebleken dat hij in zijn belangen is geschaad. Hoewel sprake is van een gebrek, heeft eiser geen recht op vergoeding van de proceskosten. De rechtbank verwijst daarvoor naar rechtsoverweging 10 van de uitspraak van de Afdeling van 15 november 2023. De beroepsgrond slaagt niet.
De grondslag van de maatregel van bewaring
8. Eiser voert aan dat hij niet op de grondslag van artikel 59a, eerste lid, van de Vw in bewaring mocht worden gesteld. Het is namelijk onduidelijk of Oostenrijk eiser zal willen terugnemen op grond van de Dublinverordening.
9. De rechtbank overweegt als volgt. In de maatregel van bewaring is toegelicht dat uit Eurodac blijkt dat eiser in Oostenrijk een asielaanvraag heeft ingediend, zodat hij mogelijk op grond van de Dublinverordening kan worden overgedragen. De staatssecretaris heeft op 4 december 2023 een claimverzoek verstuurd naar de Oostenrijkse autoriteiten. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat dit claimverzoek is afgewezen, maar dat om een second opinion is gevraagd. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de uitkomst van deze second opinion afwachten, en dat er (nog steeds) voldoende concrete aanknopingspunten zijn dat de Dublinverordening van toepassing is. De grondslag van de maatregel van bewaring is dus juist. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
10. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
11. De rechtbank oordeelt dat de zware grond onder 3a feitelijk juist is en voldoende gemotiveerd. Eiser heeft de uitkomst van zijn asielprocedure in Oostenrijk niet afgewacht, maar is op een illegale manier doorgereisd naar Nederland. Dat eiser naar eigen zeggen niet besefte dat dit niet mocht en in Nederland een asielaanvraag wilde indienen, doet niet af van de feitelijke juistheid van deze grond. Ook de zware gronden onder 3b en 3g zijn feitelijk
juist en voldoende gemotiveerd. Eiser heeft geen melding gemaakt van zijn illegale verblijf in Nederland. Ook heeft eiser zich gelegitimeerd met een vals document, namelijk een Bulgaarse identiteitskaart die niet van hem is. Het betoog van eiser dat niet is gebleken dat hij dit opzettelijk deed, treft geen doel. Uit het ID onderzoek GGC van 4 november 2023 blijkt dat er andere persoonsgegevens op de identiteitskaart staan. Verder heeft eiser in het gehoor voorafgaand aan de bewaring erkend dat hij een vals document aan de politie heeft gegeven. Deze grond is dus feitelijk juist. Dat eiser hoger beroep heeft ingesteld bij de strafrechter leidt niet tot een ander oordeel, omdat de bewaringsrechter een zelfstandige beoordeling maakt.
12. De zware gronden onder 3a, 3c en 3g zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Hieruit volgt ook dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De geschilpunten over de overige gronden behoeven daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
13. Eiser stelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser voert hiertoe aan dat uit het dossier blijkt dat de staatssecretaris op 21 of 28 november 2023 al besloten had dat eiser op 3 december 2023 in vreemdelingenbewaring zou worden gesteld. Er is dus geen daadwerkelijke belangenafweging gemaakt. Verder is volgens eiser er geen risico op onttrekking, omdat hij voldoende geld heeft en familie in Nederland die voor hem garant kan staan.
14. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het formulier externe bijzonderheden zaak blijkt dat op 28 november 2023 een voornemen was om eiser op 3 december 2023 in bewaring te stellen. Dat betekent niet dat er op 3 december 2023 geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris voldoende gemotiveerd waarom niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden en de motivering daarvan volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Daarbij komt dat eiser illegaal de Europese Unie is door- en ingereisd, en in Nederland een valse identiteitskaart heeft getoond. Ook daaruit blijkt het risico op onttrekking. De staatssecretaris hoefde daarom in de stelling van eiser dat hij geld heeft en familie die voor hem garant kan staan, geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. Overigens heeft eiser zijn stellingen op dit punt ook ter zitting niet nader geconcretiseerd, terwijl eisers gemachtigde ter zitting heeft benoemd dat zij contact heeft met de desbetreffende familieleden. De staatssecretaris heeft daarnaast in de belangenafweging betrokken dat eiser heeft verklaard de zorg te hebben voor zijn gezin in Turkije. De beroepsgrond slaagt niet.
De inspanningsverplichting en voortvarendheid
15. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend werkt aan de overdracht aan Oostenrijk. Zijn zaak was op 4 november 2023 al bekend bij de staatssecretaris, waarna onvoldoende is gedaan om de overdracht voor te bereiden.
16. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de registratiekaart DJI blijkt dat eiser op 4 november 2023 in strafrechtelijke detentie is geplaatst, waarbij de verwachte einddatum 7 januari 2024 was. Op 20 november 2023 is een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Uit het formulier externe bijzonderheden zaak blijkt dat vervolgens op 28 november 2023 het voornemen was om eiser op 3 december 2023 in bewaring te stellen, waarbij op 1 december
2023 de toelichting staat dat eiser door het hoger beroep eerder vrij zou komen. Op 4 december 2023 heeft de staatssecretaris een claimverzoek gestuurd naar de Oostenrijkse autoriteiten. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat deze claim door Oostenrijk is afgewezen, maar dat om een second opinion is gevraagd. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de uitzetting van eiser hiermee voldoende voortvarend ter hand heeft genomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
17. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
18. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 december 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.