ECLI:NL:RBDHA:2023:21072

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
22.21638
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en beoordeling van formeel beperkt verblijfsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 1979 met de Australische nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, welke was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de eiser een formeel beperkt verblijfsrecht had tijdens een verblijfsgat, wat betekent dat deze periode niet meetelt voor de opbouw van de verblijfsduur van vijf jaar, maar ook niet onderbroken wordt door het verblijfsgat. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, omdat het bestreden besluit niet in overeenstemming was met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.21638
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1979, van Australische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. I.G. te Pas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 4 oktober 2021 tot verlening van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 28 september 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en eiser heeft daarop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 3 maart 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk in de Engelse taal is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek is op de zitting geschorst om verweerder de kans te geven om te onderzoeken of in de bezwaar- alsook in de beroepsprocedure sprake kan zijn van formeel beperkt verblijfsrecht en om te onderzoeken of er in de zaak van eiser, waarbij sprake is van een verblijfsgat, ook sprake is van een formeel beperkt verblijfsrecht.
Op 13 maart 2023 heeft verweerder een schriftelijk standpunt ingediend. Op 21 maart 2023 heeft eiser hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek, met toestemming van partijen, zonder nadere zitting gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
1.1.
Aan eiser is van 18 augustus 2011 tot 31 juli 2014 een verblijfsvergunning regulier met als doel “verblijf als kennismigrant” verleend. Deze verblijfsvergunning is op 6 augustus 2013 met terugwerkende kracht ingetrokken vanaf 13 februari 2013, omdat eiser op die datum is geëmigreerd uit Nederland.
1.2.
Op 22 oktober 2015 is aan eiser een verblijfsvergunning met de beperking “Verblijf als houder van de Europese blauwe kaart” verleend met een geldigheidsduur van 28 september 2015 tot 28 september 2019. Op 28 juni 2019 is de geldigheidsduur verlengd tot 28 september 2024. Op 8 juli 2019 is deze verblijfsvergunning ingetrokken vanaf 1 juni 2018 omdat eiser is uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen en omdat geen nieuwe aanmelding is geweest van een nieuwe werkgever.
1.3.
Bovengenoemd intrekkingsbesluit heeft verweerder op 16 augustus 2019 ingetrokken. Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 14 februari 2020 de verblijfsvergunning van eiser gedeeltelijk ingetrokken van 1 juli 2018 tot 25 maart 2019 omdat zijn werkgever hem heeft afgemeld per 1 april 2018, de zoekperiode van drie maanden tot 1 juli 2018 liep en zijn werkgever hem weer heeft aangemeld per 25 maart 2019. Hiertegen heeft eiser bezwaar ingesteld. Bij besluit van 17 september 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.4.
Op 14 oktober 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend voor de verlening van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Deze aanvraag is bij besluit van 23 februari 2021 afgewezen omdat eiser – vanwege het intrekkingsbesluit van 14 februari 2020 – in de periode van 1 juli 2018 tot 25 maart 2019 geen verblijfsrecht had. Hiertegen heeft eiser bezwaar ingesteld. Bij besluit van 19 mei 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Ook tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.5.
De beroepen van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning als houder van de Europese blauwe kaart en de afwijzing van zijn aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen zijn bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 9 maart 2022 ongegrond verklaard. [1] Tegen deze uitspraak heeft eiser hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling).
1.6.
Op 4 oktober 2021 heeft eiser nogmaals een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. Over deze aanvraag gaat de huidige procedure.
Besluitvorming
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser met het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, afgewezen. Verweerder heeft hierbij betrokken dat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat op het moment van de aanvraag dan wel op het moment van de beslissing eiser minimaal vijf jaar zonder onderbreking in Nederland heeft gewoond, op basis van een geldige verblijfsvergunning regulier voor een niet tijdelijk verblijfsdoel. Eiser heeft namelijk in de periode van 1 juli 2018 tot 25 maart 2019 geen verblijfsvergunning gehad. Omdat eiser niet aan bovengenoemd vereiste voldoet, komt hij volgens verweerder evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Ook komt eisers huidige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in aanmerking voor verlenging aangezien deze geldig is tot 28 september 2024. Daarnaast ziet verweerder geen aanleiding om wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van de beleidsregels en de aanvraag van eiser in te willigen.

Beoordeling rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt in deze zaak de afwijzing van de aanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Formeel beperkt verblijfsrecht
4.1.
Eiser voert aan dat geen sprake is van een verblijfsgat omdat hij in bezwaar en beroep is gegaan tegen de intrekking van 14 februari 2020 en daarmee wordt de periode dat het verblijfsrecht is ingetrokken gedekt door het formeel beperkt verblijfsrecht. Verweerder heeft dan ook ten onrechte niet erkend dat juist in de gevallen waarin de procedure uitloopt op een intrekking of het niet verlenen van de vergunning de periode van formeel beperkt verblijfsrecht intact blijft. Deze periode van formeel beperkt verblijfsrecht telt weliswaar niet mee voor de verblijfsduur van vijf jaar, maar de verblijfsduur wordt er ook niet door onderbroken. Ook is eiser van mening dat zijn beroep op de uitspraak van de Afdeling van 23 december 2016 [2] wel relevant is en dat verweerder deze uitspraak onterecht niet in overweging heeft genomen. De Afdeling heeft in deze uitspraak bevestigd dat een periode waarover de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is ingetrokken, moet worden aangemerkt als formeel beperkt verblijf in de zin van de Richtlijn langdurig ingezetenen. [3] De uitspraak van de Afdeling van 19 april 2017 [4] , die verweerder aanhaalt, waaruit zou moeten blijken dat over de periode van intrekking geen sprake is van formeel beperkt verblijfsrecht, ziet volgens eiser niet op zijn situatie.
4.2.
Verweerder heeft zich eerst op het standpunt gesteld dat er in de zaak van eiser geen sprake is van formeel beperkt verblijfsrecht, nu daar enkel sprake van is gedurende een bezwaar- of beroepsprocedure tegen een intrekking van de verblijfsvergunning. Zodra de intrekking in rechte vaststaat, geldt dat – achteraf gezien – vanaf de datum van het einde van het verblijfsrecht geen sprake meer is van formeel beperkt verblijfsrecht. In de nadere schriftelijke reactie van 13 maart 2023 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in de zaak van eiser ten onrechte geen formeel beperkt verblijfsrecht is aangenomen. Het formeel beperkt verblijfsrecht gedurende een bezwaar- of beroepsprocedure – anders dan wat verweerder eerst aanvoerde – verdwijnt namelijk niet met een ongegrondverklaring van de bezwaar- of beroepsprocedure. Over de periode waar het verblijfsgat op ziet kan echter geen sprake zijn van formeel beperkt verblijfsrecht, nu dit enkel gedurende een lopende bezwaar- of beroepsprocedure kan bestaan. Het formeel beperkt verblijfsrecht kan daarom niet zien op de periode waarover het verblijfsrecht met terugwerkende kracht is ingetrokken.
4.3.1.
De rechtbank is van oordeel dat formeel beperkt verblijfsrecht een procedureel verblijfsrecht is dat bestaat in afwachting op een beslissing op een aanvraag dan wel tijdens een lopende bezwaar- of beroepsprocedure. In paragraaf D1/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat namelijk: “
De IND neemt aan dat sprake is van een formeel beperkt verblijfsrecht van de vreemdeling als bedoeld in artikel 45b, eerste lid, onder b, Vw als:
- de vreemdeling in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning; of
- de vreemdeling verblijf heeft gedurende een bezwaar- of beroepsprocedure tegen de weigering een verblijfsvergunning te verlenen, verlengen of wijzigen en gedurende een bezwaar- of beroepsprocedure, gericht tegen een intrekking van een verblijfsvergunning.Daarnaast volgt de rechtbank eiser in zijn standpunt dat uit de Afdelingsuitspraak van 23 december 2016 is af te leiden dat het formeel beperkt verblijfsrecht ook bestaat gedurende een verblijfsgat dat buiten de periode van de bezwaar- en beroepsprocedure valt en overweegt daartoe als volgt. In deze zaak heeft de Afdeling geoordeeld dat de vreemdeling een formeel beperkt verblijfsrecht had tijdens het verblijfsgat. [5] Het standpunt van verweerder dat hij in die zaak ten onrechte formeel beperkt verblijfsrecht heeft aangenomen en dat het verblijfsrecht daarom in beroep niet ter discussie stond, wordt niet gevolgd. De Afdeling schrijft namelijk dat verweerder in die zaak
terechteen formeel beperkt verblijfsrecht heeft aangenomen. Dat niet uitdrukkelijk in de vreemdelingenregelgeving is bepaald dat het formeel beperkt verblijfsrecht ook bestaat tijdens verblijfsgaten die vallen buiten de periode van de bezwaar- en beroepsprocedure, doet daar niet aan af. Dit past namelijk wel bij de – eveneens niet uitdrukkelijk in vreemdelingenregelgeving te vinden [6] – bevoegdheid van verweerder om met terugwerkende kracht verblijfsvergunningen in te trekken.
4.3.2.
Het bovenstaande past ook bij het doel van de Richtlijn langdurig ingezetenen. Volgens punt 6 van de considerans van de richtlijn is het belangrijkste criterium voor de verwerving van de status van langdurig ingezetene de duur van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat. Het moet gaan om een langdurig en ononderbroken verblijf, waaruit blijkt dat de betrokkene sterke banden met het land heeft gekregen. Daarbij moet een zekere flexibiliteit mogelijk zijn om rekening te houden met omstandigheden die ertoe kunnen leiden dat de betrokkene het grondgebied van de lidstaat tijdelijk verlaat. Hoe langer de periode van verblijf, des te nauwer de banden met de staat en des te vollediger de integratie zal zijn [7] en daarmee dus ook de aanspraak op de status van een langdurig ingezetene. Als het formeel beperkt verblijfsrecht niet zou bestaan voor verblijfsgaten die buiten de periode van de bezwaar- en beroepsprocedure vallen, dan zouden vreemdelingen bij intrekkingen met terugwerkende kracht doorgaans opnieuw moeten beginnen met de opbouw van de verblijfsduur van vijf jaar. Het aannemen van een formeel beperkt verblijfsrecht zorgt dan ook voor de benodigde flexibiliteit bij de opbouw van de verblijfsduur van vijf jaar zoals volgt uit de considerans. Dit betekent dat eiser een formeel beperkt verblijfsrecht had tijdens het verblijfsgat in de periode van 1 juli 2018 tot 25 maart 2019 en dat deze periode niet meetelt voor de opbouw van de verblijfsduur van vijf jaar, maar de opbouw van de verblijfsduur wordt ook niet onderbroken door het verblijfsgat. De beroepsgrond van eiser slaagt.
Gelijkheidsbeginsel
5.1.
Verder voert eiser aan dat het bestreden besluit niet strookt met de vaste gedragslijn van verweerder. Eiser stelt dat verweerder in talloze andere zaken heeft bepaald dat de intrekking met terugwerkende kracht van de verblijfsvergunning de opbouw van de verblijfsjaren in de zin van de Richtlijn langdurig ingezetenen niet onderbreekt, omdat formeel beperkt verblijfsrecht wordt aangenomen over de periode waar het verblijfsgat op ziet. Eiser verwijst daarbij naar drie zaken waarbij verweerder conform voornoemde vaste gedragslijn zou hebben gehandeld. Daarnaast klopt het standpunt van verweerder niet dat hij in het eerste en derde voorbeeld wel formeel beperkt verblijfsrecht heeft aangenomen, omdat de bezwaarprocedures tegen de intrekking nog in behandeling waren op het moment dat het verblijfsrecht werd verleend. Eiser wijst hierbij op drie zaken. [8]
5.2.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. Verweerder meent namelijk dat de door eiser aangehaalde voorbeelden niet aan te merken zijn als gelijke gevallen. In het eerste [9] en derde [10] voorbeeld had verweerder wel formeel beperkt verblijfsrecht aangenomen, omdat de bezwaarprocedures tegen de intrekking nog in behandeling waren op het moment dat verblijfsrecht werd verleend en daarvan is in het geval van eiser geen sprake. In het tweede voorbeeld is het verweerder niet gelukt te achterhalen wat de reden is geweest voor de gegrondverklaring van het bezwaar. Daarom meent verweerder dat enkel op
basis van het besluit in die zaak niet gesproken kan worden van een vergelijkbaar geval.
5.3.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder niet dat in de eerste en derde zaak wel formeel beperkt verblijfsrecht is aangenomen, omdat de bezwaarprocedures tegen de intrekking nog in behandeling waren op het moment dat het verblijfsrecht werd verleend. In de eerste zaak waar eiser naar refereert liep de bezwaarprocedure tegen de intrekking van 30 juni 2021 tot en met 31 januari 2022. Op 30 juni 2022 is beslist dat de vreemdeling in deze zaak een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen werd verleend per 2 september 2021. Dat is dus nadat de intrekking van de verblijfsvergunning definitief is geworden met een ongegrond bezwaar op 31 januari 2022. Ook in de derde zaak was de bezwaarprocedure tegen de intrekking niet meer bij verweerder in behandeling tijdens de toewijzing van de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen. De bezwaarprocedure liep in die zaak van 15 december 2020 tot en met 8 juli 2021 toen op het bezwaar is beslist. Op 2 juni 2022 is in deze zaak de aanvraag voor de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen ingewilligd en ook dit valt dus niet in de periode van bezwaar. Ook in de tweede zaak is formeel beperkt verblijfsrecht aangenomen, terwijl de bezwaarprocedure tegen de intrekking niet meer in behandeling was op het moment dat de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen is verleend. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt, nu het om meer dan enkel één zaak gaat waarbij verweerder niet weet wat de reden was tot gegrondverklaring van het bezwaar. Ook deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook past de rechtbank niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de reactie van 3 maart 2023 op het verweerschrift, 0,5 punt voor het indienen van de reactie van 21 maart 2023 op het verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.511,-. Als aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden; en,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.511,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Roefs, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zaaknummers: AWB 20/7665 en AWB 21/3521.
3.Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen.
5.Zie overweging 5.1.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA3399.
7.Conclusie van de advocaat generaal bij het arrest C-502/10, ECLI:EU:C:2012:294, overwegingen 32 en 33.
8.V-nummers: 280.376.8712, 275.137.0161 en 281.983.6963.
9.V-nummer: 280.376.8712.
10.V-nummer: 281.983.6963.