ECLI:NL:RBDHA:2023:21017

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2023
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
23_2851
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een marinier wegens wangedrag en de beoordeling van de evenredigheid van het ontslag

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een marinier der eerste klasse bij de Koninklijke Marine, tegen zijn ontslag wegens wangedrag. Het ontslag werd verleend bij besluit van 3 februari 2021, en het bezwaar daartegen werd bij besluit van 8 maart 2023 afgewezen. Eiser betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag, en stelt dat de softdrugs die in zijn auto zijn aangetroffen niet van hem waren. De rechtbank heeft de zaak op 11 oktober 2023 behandeld met behulp van een beeldverbinding.

De rechtbank oordeelt dat verweerder bevoegd was om eiser te ontslaan wegens wangedrag. De uitspraak van de militaire politierechter van 13 november 2021, waarin eiser schuldig werd bevonden aan het bezit van 100 gram hasj, heeft dwingende bewijskracht. De rechtbank stelt vast dat de argumenten van eiser tegen deze uitspraak niet kunnen leiden tot een ander oordeel, omdat de militaire politierechter deze argumenten al had overwogen.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van verweerder niet deugdelijk is gemotiveerd met betrekking tot de evenredigheid van het ontslag. Hoewel verweerder heeft gesteld dat het ontslag niet onevenredig is, heeft hij dit niet voldoende onderbouwd in het besluit. De rechtbank vernietigt het besluit voor zover het niet is voorzien van een deugdelijke motivering, maar laat de rechtsgevolgen in stand, waardoor het ontslag van eiser blijft bestaan. Eiser krijgt een vergoeding van het griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2851

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.P.K. Ruperti),
en

de staatssecretaris van Defensie

(gemachtigde: mr. P.M. van der Weijden).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het aan hem verleende ontslag wegens wangedrag.
1.1.
Bij besluit van 3 februari 2021 is het ontslag aan eiser verleend. Met het bestreden besluit van 8 maart 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder heeft kunnen besluiten tot ontslag van eiser wegens wangedrag. Eiser was marinier der eerste klasse bij de Koninklijke Marine. Op 13 november 2020 werd hij door de politie aangehouden. Volgens verweerder is hierbij gebleken dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan het in bezit hebben van meer dan een gebruikershoeveelheid softdrugs. Dat is in strijd met het drugsbeleid [1] en daarom dient volgens verweerder ontslag te volgen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betwist dat hij zich bewust met drugs heeft ingelaten en dat sprake is van wangedrag. De door de politie in zijn auto aangetroffen (vermoedelijke) softdrugs waren niet van hemzelf, maar zijn per ongeluk in de auto achtergelaten door een kennis. Die kennis zat kort voor de aanhouding bij eiser in de auto. Door een fout bij het Openbaar Ministerie heeft geen test plaatsgevonden die onomstotelijk aantoont dat het gaat om softdrugs. Verweerder had de inhoudelijke bezwaren van eiser tegen het gestelde wangedrag moeten behandelen en kon niet uitgaan van de uitspraak van de militaire politierechter van
3 november 2021. Door een fout van de toenmalige advocaat van eiser is tegen die uitspraak geen hoger beroep ingesteld, waardoor deze onherroepelijk is geworden. Het bestreden besluit is in strijd genomen met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel.
3.1.
Verder is het bestreden besluit in strijd genomen met het evenredigheidsbeginsel. De vergaande financiële gevolgen die het ontslag voor eiser heeft meegebracht staan niet in verhouding tot het gestelde wangedrag. Gelet op de uitstekende staat van dienst van eiser had verweerder kunnen volstaan met een minder vergaande maatregel dan ontslag.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Was verweerder bevoegd tot ontslag op grond van wangedrag?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bevoegd was om eiser te ontslaan wegens wangedrag. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dat heeft.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) gelden in het ambtenarentuchtrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. [2] Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire maatregel aanleiding kan geven, is noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Verder moet het plichtsverzuim de ambtenaar zijn toe te rekenen en dient de opgelegde straf evenredig te zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. Deze rechtspraak is ook van toepassing op wangedrag. [3]
4.2.
Binnen Defensie wordt uitvoering gegeven aan het drugsbeleid zoals opgenomen in de Aanwijzing. Dit drugsbeleid houdt – voor zover hier van belang – in dat een militair die meer dan de gebruikershoeveelheid softdrugs aanwezig heeft, [4] wordt voorgedragen voor ontslag op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder 1, van het Algemeen militair ambtenarenreglement. De gebruikershoeveelheid is maximaal 5 gram softdrugs. [5] De Raad acht dit beleid niet kennelijk onredelijk. [6]
4.3.
Uit de naar aanleiding van de aanhouding van eiser opgestelde processen-verbaal blijkt – voor zover hier van belang – dat een hennepgeur werd waargenomen in de auto van eiser en dat op de vloer van het voetengedeelte aan de bestuurderszijde een blok werd aangetroffen dat ambtshalve werd herkend als een blok hasj. [7] Het blok is door de politie in beslag genomen en vanwege vermoedelijke overtreding van de Opiumwet onderzocht. Tijdens dat onderzoek werd ambtshalve vermoed dat het blok gezien de kleur, geur, vorm en samenstelling een blok hasj/cannabis was. Het blok woog netto 100 gram en een monster daarvan testte op basis van een (indicatieve) test positief op cannabis.
4.4.
In de uitspraak van 13 november 2021 heeft de militaire politierechter eiser schuldig bevonden aan het feit dat hij op 13 november 2020 ongeveer 100 gram hasj in bezit had. Uit artikel 8 van de Wet ambtenaren defensie volgt dat deze uitspraak van de militaire politierechter dwingende bewijskracht heeft en daarom in de voorliggende zaak geldt als bewijs van het feit. In de stelling van eiser dat door een fout van zijn advocaat geen hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van de militaire politierechter heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om van andere feiten uit te gaan. De dwingende bewijskracht van de uitspraak van de militaire politierechter staat daaraan in de weg. Overigens zijn de argumenten die eiser in de nu voorliggende zaak naar voren brengt tegen bewezenverklaring van het bezit van softdrugs ook aangedragen in de procedure bij de militaire politierechter. De militaire politierechter heeft in die argumenten geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen. Om voorgaande redenen ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder in strijd met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel heeft vastgesteld dat eiser in het bezit was van de softdrugs en dat dit wangedrag oplevert.
4.5.
Verweerder heeft zich ook het op standpunt kunnen stellen dat het wangedrag aan eiser kan worden toegerekend. Eiser heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden aangenomen dat hij de ontoelaatbaarheid van zijn handelen niet heeft kunnen inzien en daarom niet volgens dat inzicht heeft kunnen handelen.
Evenredigheid
5. In het bestreden besluit is verweerder in het geheel niet ingegaan op de vraag of het ontslag niet onevenredig is ten opzichte van de ernst van het wangedrag. Op dit punt is het bestreden besluit daarom niet deugdelijk gemotiveerd. Het bestreden besluit moet gelet hierop worden vernietigd, voor zover het niet is voorzien van een deugdelijke motivering.
5.1.
Op de zitting heeft verweerder toegelicht waarom hij de maatregel van ontslag niet onevenredig vindt. Verweerder heeft toegelicht dat de evenredigheid van maatregelen is meegewogen in het drugsbeleid. Uit dat beleid volgt dat ontslag zelfs voor zeer geringe drugsovertredingen een passende maatregel is. Eiser is door de militaire politierechter veroordeeld voor drugsbezit. Het verhoudt zich niet tot het zerotolerance beleid wanneer eiser ondanks een veroordeling voor drugsbezit in dienst van Defensie zou blijven. Ontslag zou alleen onevenredig kunnen zijn wanneer dat een zeer onredelijke uitkomst heeft, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene. Het door eiser naar voren gebrachte verlies van inkomen leidt niet tot een zeer onredelijke uitkomst, aldus verweerder.
5.2.
De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat ontslag niet onevenredig is aan de ernst van het wangedrag. Het drugsbeleid van verweerder komt voort uit de noodzaak van Defensie om hoge eisen te kunnen stellen aan de geloofwaardigheid en integriteit van haar militairen en het vertrouwen dat Defensie in hen kan stellen. Dit belang mocht verweerder zwaarder wegen dan het persoonlijk belang van eiser bij behoud van zijn baan bij Defensie. Er is daarom ook geen aanknopingspunt voor het oordeel dat verweerder in afwijking van zijn beleid had moeten besluiten tot een minder vergaande maatregel. Met de op de zitting gegeven toelichting heeft verweerder alsnog toereikend gemotiveerd waarom het ontslag niet onevenredig is.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond omdat in het bestreden besluit de motivering over de evenredigheid van het ontslag ontbreekt. Het bestreden besluit moet daarom worden vernietigd, voor zover het niet is voorzien van een deugdelijke motivering. Omdat verweerder met de op de zitting gegeven toelichting alsnog toereikend heeft gemotiveerd dat het ontslag niet onevenredig is, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. [8] Het aan eiser verleende ontslag blijft daardoor ook in stand.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 maart 2023, voor zover het niet is voorzien van een
deugdelijke motivering;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
4 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Aanwijzing SG A/925 van 28 maart 2007.
2.Uitspraak van de Raad van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997.
3.Uitspraak van de Raad van 3 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3053.
4.Punt 1.2, aanhef en onder c, van de Aanwijzing.
5.Punt 1.1, onder d, van de Aanwijzing.
6.Uitspraak van de Raad van 19 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:112.
7.Deze processen-verbaal zijn opgenomen in een informatieverstrekkingsrapport van de Koninklijke Marechaussee.
8.Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht.