ECLI:NL:RBDHA:2023:20866
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag tot verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. Eiser heeft zijn aanvraag op 11 oktober 2023 ingediend, en volgens de Vreemdelingenwet 2000 had verweerder binnen 90 dagen moeten beslissen. Verweerder heeft de beslistermijn echter met drie maanden verlengd, waardoor de uiterste datum voor een besluit op 9 april 2024 lag. Eiser heeft verweerder op 22 augustus 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld, en op 19 september 2023 is het beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep tijdig is ingediend en kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft beslist.
De rechtbank legt verweerder op om binnen twintig weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Dit is gebaseerd op de overweging dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken om de termijn te onderbouwen en stelt dat de beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50 en moet het door eiser betaalde griffierecht van € 184 vergoeden. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en biedt de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.