ECLI:NL:RBDHA:2023:20863
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag voor machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. Eiser heeft op 12 september 2022 een aanvraag ingediend, waarop verweerder op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen had moeten beslissen. Verweerder heeft de beslistermijn echter met drie maanden verlengd, waardoor de deadline voor het nemen van een besluit op 11 maart 2023 viel. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiser verweerder op 21 maart 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld en op 5 september 2023 het beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft eiser vrijstelling van het griffierecht toegewezen en oordeelt dat verweerder binnen twee weken na deze uitspraak een besluit moet nemen. In dit geval is er sprake van een bijzonder geval, omdat het gaat om aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning. De rechtbank legt een termijn van twintig weken op voor verweerder om alsnog een besluit bekend te maken. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en is openbaar gemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.