In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor zijn gezinsleden. Eiser heeft zijn aanvraag op 28 juni 2022 ingediend, en volgens de Vreemdelingenwet 2000 diende verweerder binnen 90 dagen een besluit te nemen. Verweerder heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd, waardoor de uiterste datum voor een besluit 26 december 2022 was. Aangezien er geen besluit is genomen, heeft eiser verweerder op 9 februari 2023 in gebreke gesteld en op 21 september 2023 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep tijdig is ingediend en kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt verweerder op om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank stelt vast dat verweerder € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd, en veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 418,50 en het griffierecht van € 184. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, en openbaar gemaakt op 28 december 2023.