ECLI:NL:RBDHA:2023:20700

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
NL23.33678
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 18 december 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 23 oktober 2023 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser, die samen met zijn echtgenote via Frankrijk naar Nederland is gekomen, heeft op 1 juni 2023 een asielaanvraag ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar de staatssecretaris niet. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris op basis van de Dublinverordening niet verplicht is om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen, aangezien Frankrijk in beginsel verantwoordelijk is. Eiser heeft aangevoerd dat er tekortkomingen zijn in de asielprocedure en opvang in Frankrijk, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet heeft aangetoond dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kan worden gehanteerd. De rechtbank verwijst naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigt dat de staatssecretaris nog steeds van dit beginsel mag uitgaan.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat terugzending naar Frankrijk onevenredig hard zou zijn. De rechtbank oordeelt echter dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, zoals het ontbreken van familie in Frankrijk en zijn medische situatie, onvoldoende zijn om de staatssecretaris te verplichten om de aanvraag in Nederland te behandelen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33678

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.W.F. Menick),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 23 oktober 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL23.33679 en het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening van de echtgenote van eiser, zaaknummers NL23.33676 en NL23.33677, op 28 november 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Namens de staatssecretaris is, met voorafgaande kennisgeving, niemand verschenen.
1.2.
De beroepen van eiser en zijn echtgenote worden verder in de procedure afzonderlijk beoordeeld in aparte uitspraken.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser heeft op 1 juni 2023 een asielaanvraag ingediend. Eiser is samen met zijn echtgenote via Frankrijk naar Nederland doorgereisd. Uit EU-VIS is gebleken dat eiser door Frankrijk in het bezit is gesteld van een (Schengen)visum, welke geldig was van 19 december 2022 tot 2 februari 2023. Op 17 juli 2023 heeft Nederland de autoriteiten van Frankrijk verzocht eiser over te nemen. Op 11 september 2023 is Frankrijk hiermee akkoord gegaan.
Toetsingskader
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Omvang van het geschil
6. Ter zitting is komen vast te staan dat niet in geschil is dat het overnameverzoek en de aanvaarding daarvan binnen de gestelde termijnen op grond van de Dublinverordening hebben plaatsgevonden. Daarmee is niet in geschil dat Frankrijk in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. De gronden van beroep zien op de vraag of ten aanzien van Frankrijk kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de vraag of in het geval van eiser, vanwege zijn medische omstandigheden, er niet alsnog aanleiding bestond voor de staatssecretaris om zijn asielaanvraag alsnog inhoudelijk te behandelen.
Kan ten aanzien van Frankrijk worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
7. Eiser voert aan dat in Frankrijk sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorziening. Sinds 2019 heeft Frankrijk het asielbeleid fors aangescherpt en verhard. Volgens het AIDA-rapport van Frankrijk [2] is het gebrek aan opvangcapaciteit een serieus probleem. Eiser verwijst verder naar een uitspraak van het Conseil d’État van 12 maart 2021, waaruit volgens hem blijkt dat afgewezen asielzoekers en teruggenomen Dublinclaimanten in Frankrijk niet adequaat worden opgevangen. De Duitse rechtbank heeft bij uitspraak van 25 april 2019 ook erkend dat teruggekeerde Dublinclaimanten in Frankrijk grote onzekerheden tegemoet zien. Verder is het zo dat als teruggekeerde Dublinclaimanten op een luchthaven in Frankrijk aankomen, ze van de grenspolitie een pasje krijgen waarop de Prefectuur staat waar ze zich met hun aanvraag moeten melden. Vervolgens is er geen organisatie of officiële instantie om hen te begeleiden en er worden ook geen reiskostenvergoedingen gegeven daarvoor terwijl het vaak veel verderop gelegen ligt. Eiser voert in dit verband nog aan dat de staatssecretaris onterecht heeft nagelaten om zelf onderzoek te doen naar de feiten en omstandigheden in de opvang in Frankrijk.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt daartoe dat uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat de staatssecretaris ten aanzien van Frankrijk nog steeds uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [3] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat daarvan niet langer kan worden uitgegaan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hier niet in geslaagd. Het AIDA-rapport van Frankrijk waar eiser een beroep op doet is al eerder uitdrukkelijk beoordeeld in de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2023. [4] Daarin verwijst de Afdeling naar overwegingen uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 13 februari 2023. [5] Uit deze uitspraken volgt dat uit het AIDA-rapport weliswaar kan worden opgemaakt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, maar dat niet is gebleken dat die problemen dermate structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. De Afdeling heeft bovendien onlangs ook het recentere AIDA-rapport van Frankrijk [6] meegewogen en heeft geoordeeld dat dit rapport geen wezenlijk ander beeld van de opvang van asielzoekers in Frankrijk schetst dan het rapport waar eiser zich op beroept. [7] Hetgeen eiser heeft aangevoerd leidt ook niet tot een ander oordeel. De verwijzing naar de eerdere rechtspraak van Frankrijk en Duitsland treft geen doel, gelet op het tijdsverloop en de recentere jurisprudentie van de Afdeling. Bovendien acht de rechtbank de feiten in de aangehaalde zaken niet vergelijkbaar met de situatie van eiser. Aangezien eiser niets heeft aangevoerd op grond waarvan moet worden betwijfeld of ten aanzien van Frankrijk nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, was de staatssecretaris niet gehouden om zelf nader onderzoek te doen naar de (opvang)situatie in Frankrijk.
Artikel 17 van de Dublinverordening
8. Eiser betoogt dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn waarbij terugzending onevenredig hard zal zijn. De combinatie van feiten en omstandigheden zouden aanleiding moeten geven om het onderhavige asielverzoek zelf in behandeling te nemen op grond van artikel 3, tweede lid, en artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser heeft geen enkele binding met Frankrijk en het was ook juist zijn intentie om een asielaanvraag in Nederland, en niet in Frankrijk, in te dienen. Hij is erg tevreden met de opvang en begeleiding in Nederland. Bovendien wonen hier vrienden en familieleden. Verder heeft eiser op zitting toegelicht dat hij in Nederland medische behandeling ontvangt, onder andere vanwege rugklachten. Hij verwijst in dit verband naar stukken die hij in beroep heeft overgelegd, waaruit verschillende afspraken met zorgverleners blijken.
8.1.
Een lidstaat kan op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening besluiten een bij hem ingediende asielaanvraag van een onderdaan van een derde land te behandelen, ook al is hij daartoe niet verplicht. De staatssecretaris maakt hier terughoudend gebruik van. Hij gebruikt deze bevoegdheid in ieder geval indien bijzondere, individuele omstandigheden maken dat overdracht van de vreemdeling aan de voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening toe te passen. De omstandigheid dat eiser en zijn echtgenoot in Frankrijk geen familie en vrienden hebben, maar in Nederland wel en dat zij een voorkeur hebben voor een behandeling van hun asielaanvraag in Nederland, is hiervoor onvoldoende. Eiser heeft niet onderbouwd waarom de band met zijn vrienden en familie van dien aard is dat sprake zou zijn van onevenredige hardheid als hij de behandeling van zijn asielaanvraag in Frankrijk moet afwachten. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de Dublinverordening volgens vaste jurisprudentie niet is bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een familie- of gezinslid kan worden verkregen, omdat daar andere regelingen voor openstaan. [8]
8.2.1.
De overgelegde medische stukken geven evenmin aanleiding om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Deze stukken bevatten slechts algemene informatie en geven geen concrete inzage in de medische toestand van eiser. Uit de stukken is daarom niet op te maken in hoeverre eiser daadwerkelijk onder actieve behandeling staat in Nederland, laat staan waarom een dergelijke behandeling niet in Frankrijk zou kunnen worden voortgezet. Hieruit volgt dus niet dat Nederland de aangewezen lidstaat is om de aanvraag van eiser te behandelen. Ook de toelichting ter zitting dat eiser rugklachten heeft en daardoor niet kan reizen acht de rechtbank hiervoor onvoldoende, aangezien ook deze stelling met de overgelegde stukken niet aannemelijk is gemaakt.
8.3.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.AIDA Country Report: France Update 2021, April 2022.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737.
4.ABRvS 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1318.
6.AIDA Country Report: France update 2022, mei 2023.
7.Zie de uitspraak van 9 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3737.
8.Zie bijvoorbeeld ABRvS 16 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2777.