ECLI:NL:RBDHA:2023:20687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
NL23.36805
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Polen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 17 november 2023 niet in behandeling genomen, omdat Polen volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. De staatssecretaris is niet verplicht om een nieuw gehoor te houden, omdat de asielzoeker in beginsel niet de gelegenheid hoeft te krijgen om bezwaren tegen overdracht aan een andere lidstaat naar voren te brengen. Eiser heeft zijn bezwaren schriftelijk kunnen indienen, maar de rechtbank oordeelt dat hij geen persoonlijke omstandigheden heeft aangevoerd die een nader gehoor rechtvaardigen.

Eiser stelt dat hij in Polen geen toegang heeft tot onafhankelijke rechtspraak en dat er op grote schaal pushbacks plaatsvinden. De rechtbank erkent dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen onder druk staat, maar oordeelt dat dit op zichzelf niet voldoende is om het interstatelijk vertrouwensbeginsel te schenden. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangedragen die erop wijzen dat zijn individuele situatie in Polen problematisch zal zijn. De rechtbank concludeert dat de Poolse autoriteiten het claimverzoek hebben geaccepteerd en dat eiser recht heeft op een eerlijke behandeling van zijn asielaanvraag. De rechtbank ziet geen reden om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en krijgt eiser geen proceskostenvergoeding.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.36805
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. B.W.M. Toemen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. N. Schoonbrood).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van
17 november 2023 niet in behandeling genomen omdat Polen volgens de staatssecretaris verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 12 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek aanvaard.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Zorgvuldigheid van het besluit
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser wijst erop dat tijdens het aanmeldgehoor van 14 september 2023 enkel is gevraagd naar zijn bezwaren tegen een overdracht aan Oostenrijk. Nadat Oostenrijk op 9 oktober 2023 niet akkoord is gegaan met het claimverzoek van de staatssecretaris, op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming, had een nieuw gehoor moeten plaatsvinden, waarbij eiser zijn bezwaren tegen een overdracht naar Polen naar voren kon brengen. Volgens eiser is het onzorgvuldig dat dit niet is gebeurd.
6. De rechtbank stelt voorop dat het gehoor in de zin van artikel 5 van de Dublinverordening - waarnaar eiser verwijst - in beginsel niet gehouden wordt om een asielzoeker in de gelegenheid te stellen zijn bezwaren voor overdracht aan een andere lidstaat naar voren te brengen, maar om gemakkelijker te kunnen bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is. Het gehoor biedt de asielzoeker tevens de mogelijkheid de overeenkomstig artikel 4 van de Dublinverordening aan hem verstrekte informatie juist te begrijpen. Weliswaar wordt de asielzoeker bij dit gehoor in de regel wel in de gelegenheid gesteld dergelijke bezwaren naar voren te brengen, maar de omstandigheid dat na het gehoor wordt onderkend dat een andere lidstaat verantwoordelijk is, maakt niet zonder meer dat de staatssecretaris gehouden is wederom een gehoor in hiervoor bedoelde zin te houden.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris in het onderhavige geval zorgvuldig gehandeld door op 17 oktober 2023 een nieuw voornemen uit te brengen en eiser in de gelegenheid te stellen om binnen twee weken zijn zienswijze op de overdracht aan Polen alsnog schriftelijk naar voren te brengen. Eiser heeft in de zienswijze zijn bezwaren tegen overdracht aan Polen kenbaar kunnen maken. Ter zitting heeft verweerder erop gewezen dat eiser ook naar zijn verblijf in Polen is gevraagd. Volgens de staatssecretaris vindt een dergelijk nader gehoor – na wijziging van verantwoordelijke lidstaat - enkel plaats als er persoonlijke omstandigheden in de zienswijze worden aangevoerd die aanleiding geven voor een nader gehoor. De rechtbank is het met verweerder eens dat eiser in de zienswijze, het beroepschrift en ter zitting geen persoonlijke omstandigheden heeft aangevoerd waarover de staatssecretaris hem (nader) had moeten horen. De beroepsgrond slaagt niet.
Poolse rechtstaat
8. Eiser voert aan dat ten aanzien van Polen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat hij in Polen geen toegang zal hebben tot onafhankelijke rechtspraak en daarmee geen sprake is van een effectief rechtsmiddel. Eiser verwijst naar de artikelen van Amnesty International², NOS van 2 juni 2022³ en van het Montesquieu instituut van 24 april 2023⁴, waaruit volgt dat het Constitutioneel Hof in Polen heeft bepaald dat uitspraken van Poolse rechtbanken zwaarder wegen dan die van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Ook grondrechten uit het Handvest en de bescherming van de Procedurerichtlijn en de Kwalificatierichtlijn zijn niet gegarandeerd in
2 https://www.amnesty.nl/wat-we-doen/landen/mensenrechtensituatie-in-polen/onafhankelijke- rechtspraak-aangetast.
3 https://nos.nl/artikel/2431210-poolse-rechters-zien-weinig-verbetering-in-positie-onafhankelijke- rechtspraak.
4 https://www.montesquieu- instituut.nl/id/vm2dh0tx9wyb/nieuws/poolse_regering_blijft_onafhankelijke.
Polen. Verder verwijst eiser naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 5 juni 2023⁵ waaruit dit volgens hem volgt.
9. De rechtbank oordeelt als volgt. Het is duidelijk dat (de onafhankelijkheid van) de rechterlijke macht in Polen in zijn geheel, en daarmee ook van de Poolse vreemdelingenrechter, onder druk staat. Dit is echter op zichzelf nog niet voldoende voor het oordeel dat in het geval van eiser niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
10. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 januari 2019⁶ en het arrest van het Hof van Justitie in de zaak LP van 17 december 2020⁷ volgt dat als de onafhankelijkheid en/of onpartijdigheid van de
rechterlijke macht in een lidstaat (structurele of fundamentele) gebreken kent, dit op zichzelf niet voldoende is voor de conclusie dat sprake is van een dusdanige situatie dat in die lidstaat gevreesd moet worden voor een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 van het Handvest. Of dat reële risico bestaat, moet per individueel geval worden beoordeeld. Daarvoor is relevant om te bepalen of er sprake is van individuele risicofactoren die maken dat juist het proces van deze betrokkene zal worden beïnvloed.
11. In de zaak van eiser kan in het midden blijven of de onafhankelijkheid en/of onpartijdigheid van de rechterlijke macht in Polen zodanig is dat deze structurele of fundamentele gebreken kent. Immers, zelfs als die situatie zich zou voordoen, dan is dat in deze zaak niet relevant omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het hiervoor genoemde reële risico ten aanzien van de vreemdelingenrechtspraak in het algemeen en in zijn geval in het bijzonder zal voordoen. Eiser heeft namelijk op dat punt geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht, waaruit geconcludeerd kan worden dat er (mogelijk) sprake is van individuele risicofactoren die een eventuele juridische procedure van hem in Polen zou kunnen beïnvloeden. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat hij geen toegang heeft tot een rechter en evenmin dat het voor Poolse rechter onmogelijk of uiterst moeilijk is om in vreemdelingrechtelijke zaken onafhankelijk en/of onpartijdig recht te spreken dan wel dat zij dit niet zouden doen of dat de Poolse tuchtkamer hen nadien maatregelen hebben opgelegd.
Pushbacks
12. Eiser voert verder aan dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat in Polen op grote schaal pushbacks plaatsvinden. Eiser stelt zich op het standpunt dat de zaak aangehouden moet worden vanwege de prejudiciële vragen die op 15 juni 2022⁸ gesteld zijn over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de voorlopige voorzieningen die in dit kader door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) zijn toegewezen.⁹
5 Zie uitspraak van het HvJ EU van 5 juni 2023, ECLI:EU:C:2023:442.
7 ECLI:EU:C:2020:1033.
8 Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724.
9 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling 31 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2913.
13. De rechtbank oordeelt als volgt. Niet in geschil is dat er in Polen pushbacks plaatsvinden. Dit is een fundamentele systeemfout in de asielprocedure. Eiser heeft echter geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat deze systeemfout in de asielprocedure ook relevant is voor Dublinclaimanten in Polen. In het geval van eiser hebben de Poolse autoriteiten het claimverzoek geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, onder c, van de Dublinverordening. Eiser heeft dus, anders dan de vreemdelingen die aan de buitengrenzen van Polen met pushbacks te maken krijgen, door het expliciete claimakkoord toestemming van de Poolse autoriteiten om het grondgebied te betreden. Met dit expliciete claimakkoord garanderen de Poolse autoriteiten ook dat zij het asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen en dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een (opvolgende) asielaanvraag. Als eiser toch problemen ervaart tijdens zijn asielprocedure, is het aan hem om hierover bij de (hogere) Poolse autoriteiten te klagen. Niet is gebleken dat dit voor eiser onmogelijk of bij voorbaat zinloos is. De rechtbank ziet daarom, en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de Poolse rechtstaat, geen aanleiding om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van de beantwoording van de vragen die aan het Hof van Justitie zijn gesteld. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
21 december 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.