ECLI:NL:RBDHA:2023:20658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
NL23.38694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling in het kader van terugkeerprocedures en de rechtmatigheid van de opgelegde maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel van bewaring is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de staatssecretaris.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft geen gevolg gegeven aan zijn terugkeerverplichting en heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij detentieongeschikt is. De rechtbank concludeert dat er zicht op uitzetting naar Algerije bestaat, aangezien eiser in het bezit is van een kopie van zijn identiteitsdocument. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht geen lichter middel heeft toegepast, omdat eiser niet uit eigen beweging zal terugkeren naar Algerije zonder medische behandeling.

De rechtbank wijst het beroep van eiser af en verklaart de maatregel van bewaring rechtmatig. Het verzoek om schadevergoeding wordt eveneens afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38694

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. M.R. Verdoner),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2023 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Ter zitting heeft de staatssecretaris de gronden 3d, 4c en 4e laten vallen.
4. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag en gronden
5. Eiser bestrijdt de zware en lichte gronden en voert daartoe het volgende aan. Eiser heeft asiel aangevraagd, hij had een reden om bescherming aan te vragen. Ook heeft hij inmiddels een kopie rijbewijs en geboorteakte heeft overgelegd. Verder stelt eiser dat hij na de afwijzende asielbeschikking van 16 augustus 2022 zelf is vetrokken. Eiser werkt daarnaast inmiddels mee aan zijn terugkeer, hij heeft meegewerkt aan de laissez passer (lp)-aanvraag en heeft ook identiteitsdocumenten overgelegd.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en eiser heeft een terugkeerbesluit ontvangen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de zware en de lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3i en 4d, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking bestaat. Eiser heeft verklaard dat hij niet beschikt over een grensoverschrijdingsdocument, zodat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij Nederland op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan. De staatssecretaris heeft zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] volgt dat het aanvragen van asiel niet maakt dat de vreemdeling op voorgeschreven wijze Nederland is ingereisd. Verder staat vast dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken. Uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 16 augustus 2022 [2] volgt dat niet is gebleken dat eisers gemachtigde na 19 juli 2022 nog contact heeft kunnen krijgen met eiser en onduidelijk is of eiser zich op dat moment nog in Nederland bevindt. Eiser heeft ook verklaard dat hij op het moment van het uitreiken van het voornemen niet in Nederland, maar in België was, zonder de Nederlandse autoriteiten daarvan op de hoogte te brengen. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij heeft voldaan aan de plicht die volgt uit het terugkeerbesluit van 26 januari 2022, namelijk Nederland en het grondgebied van de Europese Unie, EER en Zwitserland te verlaten. Verder heeft eiser meermaals verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Algerije. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat eiser nu een enigszins meewerkende houding heeft, niet maakt dat grond 3i niet meer kan worden tegengeworpen. De rechtbank stelt vast dat eiser weliswaar heeft verklaard dat hij wil terugkeren, maar alleen op zijn voorwaarden (krijgen van een medische behandeling). Tot slot heeft eiser onvoldoende middelen van bestaan, nu eiser geen zelfstandige inkomstenbron heeft. De staatssecretaris heeft in de maatregel daarmee voldoende gemotiveerd waarom er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat.
Lichter middel
6. Eiser stelt dat de staatssecretaris een lichter middel moet toepassen. Eiser werkt mee, zijn identiteit staat vast en er is een lp aangevraagd. Daarnaast wil eiser geopereerd worden aan zijn been en had hij een afspraak staan voor zijn aambeien. Een operatie gebeurt niet als hij vastzit in vreemdelingenbewaring. De organisatie STILL wilde eiser helpen met de operatie, totdat eiser in vreemdelingenbewaring kwam.
6.1.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, het feit dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de plicht tot terugkeer welke volgt uit het terugkeerbesluit en de verklaringen van eiser dat hij niet wil terugkeren naar Algerije voordat hij medisch is behandeld, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft eisers belangen kenbaar betrokken bij de maatregel en aangegeven dat eiser in het detentiecentrum medische hulp kan krijgen die gelijk is aan de medische hulp in de vrije maatschappij. De staatssecretaris heeft zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij detentieongeschikt is. Daarnaast heeft de staatssecretaris aangegeven dat indien een operatie noodzakelijk is, dat ook vanuit het detentiecentrum kan worden geregeld. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij detentieongeschikt is dan wel dat een operatie (op dit moment) noodzakelijk is.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
7. Eiser stelt dat niet duidelijk is of er op dit moment zicht op uitzetting naar Algerije bestaat.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende duidelijk heeft gemotiveerd dat in het geval van eiser wel zicht op uitzetting naar Algerije kan worden aangenomen. Op 4 oktober 2023 is een lp afgegeven door de Algerijnse autoriteiten ten behoeve van een gedwongen terugkeer naar Algerije in de situatie dat de vreemdeling in het bezit was van een kopie van zijn identiteitsdocument. Daarom neemt de staatssecretaris in die situatie, dus als de vreemdeling in het bezit is van een (kopie) identiteitsdocument, weer zicht op uitzetting naar Algerije aan. De rechtbank wijst op rechtsoverweging 7.4. van haar uitspraak van 9 november 2023 [3] . De rechtbank stelt vast dat uit pagina 5 van de maatregel van bewaring volgt dat er een identiteitsonderzoek ten aanzien van eiser is uitgevoerd door de vreemdelingenpolitie en dat de vreemdelingenpolitie beschikt over een kopie van een geboorteakte van eiser en ook een kopie van zijn rijbewijs. Uit onderzoek komt naar voren dat deze kopieën zijn herkend/erkend als authentiek. Op de documenten is een gelijkende pasfoto van eiser en een volledige naam met geboortedatum te lezen. Daarom heeft DT&V op 29 november 2023 een lp-aanvraag bij de Algerijnse autoriteiten opgestart. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat ook in het geval van eiser zicht op uitzetting naar Algerije kan worden aangenomen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt. De staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat op de vijfde dag van de inbewaringstelling is gerappelleerd op de lp-aanvraag. Ook is er op 12 december 2023 gerappelleerd. Verder is er op 14 december 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd.

Conclusie en gevolgen

8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1601.
2.In het beroep van eiser tegen de afwijzende asielbeschikking, NL22.1609.