Beoordeling door de rechtbank
1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] , en hebben de Somalische nationaliteit. Zij hebben op 8 september 2021 asiel aangevraagd in Nederland. Zij hebben daarbij verklaard dat zij afkomstig zijn uit [naam stad] (Zuid-Somalië) en dat zij daar problemen hebben ondervonden van de terroristische groepering [naam groepering] .
2. In de bestreden besluiten heeft verweerder de asielaanvragen van eisers afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft de identiteit en nationaliteit van eisers geloofwaardig geacht. Verweerder heeft echter niet geloofwaardig geacht dat eisers afkomstig zijn uit [naam stad] , omdat uit een taalanalyse blijkt dat hun spraak eenduidig niet te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Somalië en omdat zij ongeloofwaardig hebben verklaard over hun herkomst. Ook de gestelde problemen met [naam groepering] heeft verweerder ongeloofwaardig geacht. Daarnaast komen eisers volgens verweerder niet in aanmerking voor een reguliere verblijfsvergunning. Verweerder heeft tegen eisers geen terugkeerbesluiten uitgevaardigd omdat er nog onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheden voor adequate opvang in het land van herkomst.
3. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten. Zij voeren aan dat zij voldoende met stukken aannemelijk hebben gemaakt dat zij afkomstig zijn uit [naam stad] . Ook vinden zij dat verweerder de problemen met [naam groepering] ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verder stellen eisers dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan zij in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning en dat verweerder de belangen van het kind onvoldoende in aanmerking heeft genomen. Ten slotte voeren eisers aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd hoe het staat met het onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst.
4. Op wat eisers aanvoeren zal hierna verder worden ingegaan. De rechtbank zal eerst de afwijzing van de asielaanvragen van eisers beoordelen.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:490, is een taalanalyse een deskundigenadvies waarop verweerder mag afgaan. Hij moet daarbij wel nagaan of het advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, of de redenering daarin begrijpelijk is en of de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het advies naar voren brengt, mag verweerder echter niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. 6. Eisers hebben de taalanalyserapporten die in hun zaken zijn opgemaakt door het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) van verweerder op respectievelijk 10 oktober, 14 oktober en 1 november niet inhoudelijk betwist. Ook hebben zij geen contra-expertises overgelegd.
7. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat zij hun herkomst uit [naam stad] aannemelijk hebben gemaakt met de documenten die zij hebben overgelegd. Verweerder heeft in de bestreden besluiten terecht overwogen dat de Somalische geboorte- en identiteitsverklaringen niet ter ondersteuning kunnen dienen. Het is namelijk bekend dat er veel gefraudeerd wordt met Somalische documenten. Dit volgt uit het Algemeen ambtsbericht inzake Somalië van de minister van Buitenlandse Zaken uit 2021. Daarnaast hebben eisers niet goed kunnen uitleggen waarom deze stukken pas op 19 februari 2023 zijn afgegeven. Ook staan er op de identiteitsverklaringen vingerafdrukken die van eisers zouden zijn, terwijl eisers op het moment van afgifte van deze verklaringen niet in Somalië waren. De verklaring van eisers dat zij hun gegevens en vingerafdrukken naar een tante in Somalië hebben opgestuurd en dat die deze stukken vervolgens heeft laten opmaken, is niet nader onderbouwd. Bovendien is niet gebleken dat het in Somalië mogelijk is om via deze weg aan officiële documenten te komen. Als laatste heeft verweerder in het verweerschrift terecht het standpunt ingenomen dat deze stukken hoogstens iets zeggen over de plaats van geboorte van eisers, maar niet over de vraag of zij ook daadwerkelijk in [naam stad] zijn opgegroeid en van daaruit naar Nederland zijn gevlucht.
8. Daarnaast heeft verweerder in de bestreden besluiten niet ten onrechte overwogen dat eisers ongeloofwaardig hebben verklaard over hun herkomst. Verweerder heeft kunnen overwegen dat eisers tijdens de aanmeldgehoren slechts oppervlakkige informatie over hun herkomstgebied hebben kunnen geven. Ook heeft verweerder niet ten onrechte geen doorslaggevende betekenis gehecht aan de verklaring van eisers dat zij zijn opgevoed door hun oma, die uit Centraal-Somalië komt en de daarbij behorende spraak heeft. Verweerder heeft immers kunnen overwegen dat eisers ook met andere mensen contacten moeten hebben gehad, bijvoorbeeld op school, en dat deze contacten ook van invloed zijn op de taalverwerving.
9. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de herkomst van eisers niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft dan ook geen nader onderzoek hoeven doen naar de (gestelde) broer van eisers in Duitsland, die schriftelijk heeft verklaard uit [naam stad] afkomstig te zijn. Bovendien zou een dergelijk onderzoek niet kunnen uitwijzen of eisers samen met deze broer zijn opgegroeid.
Problemen met [naam groepering]
10. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 6 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:292, blijkt dat een asielrelaas slechts betekenis heeft tegen de achtergrond van de herkomst van de vreemdeling. De rechtbank hoeft dus strikt genomen niet in te gaan op de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eisers. Omdat verweerder het asielrelaas van eisers niettemin heeft beoordeeld, de beroepen hier mede op zien, en de rechtbank de beroepen volledig wil beoordelen, zal de rechtbank dat toch doen. 11. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat verweerder niet aan hen heeft mogen tegenwerpen dat hun verklaringen tegenstrijdig aan elkaar zijn. Uit verweerders werkinstructie 2014/10 ‘Integrale geloofwaardigheidstoets; inhoudelijke beoordeling (asiel)’ en de rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1499, volgt namelijk dat verweerder ook externe geloofwaardigheidsindicatoren, waaronder verklaringen van andere vreemdelingen, bij de geloofwaardigheidsbeoordeling moet betrekken. 12. Ook volgt de rechtbank eisers niet in hun stelling dat verweerder te hoge verwachtingen heeft gehad van de verklaringen die eisers als minderjarigen kunnen afleggen. Verweerder heeft in de bestreden besluiten kenbaar rekening gehouden met de minderjarigheid van eisers. Bovendien gaat het om verklaringen die sterk van elkaar afwijken.
13. Verweerder heeft allereerst niet ten onrechte overwogen dat de ongeloofwaardigheid van de herkomst van eisers uit [naam stad] sterk afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de verklaringen over de problemen met [naam groepering] , aangezien deze problemen volgens eisers in [naam stad] zouden hebben plaatsgevonden.
14. Vervolgens heeft verweerder terecht overwogen dat eisers tegenstrijdig aan elkaar hebben verklaard over de moord op hun oom en de bedreiging van hun oma door [naam groepering] . Waar eiseres 1 heeft verklaard dat hun oom werd vermoord tijdens een aanval thuis, heeft eiseres 2 verklaard dat hij werd vermoord op zijn werk en heeft eiser verklaard dat hij werd vermoord toen hij boodschappen aan het doen was. Waar eiseres 1 en eiseres 2 hebben verklaard dat [naam groepering] meermaals in hun aanwezigheid bij hen thuis kwam om hun oma te bedreigen, heeft eiser verklaard dat hun oma slechts eenmaal telefonisch is bedreigd.
15. Ook heeft verweerder terecht overwogen dat eisers tegenstrijdig aan elkaar hebben verklaard over de ziekte van hun oma, over het moment dat zij bij een vriendin van hun tante gingen wonen en over de omstandigheden bij deze vriendin. Eiseres 1 heeft verklaard dat hun oma direct na het overlijden van hun oom ziek is geworden en dat zij door hun tante naar het ziekenhuis is gebracht. Eiseres 2 heeft echter verklaard dat [naam groepering] binnen twee tot drie dagen na de dood van hun oom bij hen thuis kwam, dat hun oma diezelfde avond ziek is geworden en naar het ziekenhuis is gebracht door buurtbewoners. Volgens eiseres 1 zijn eisers een paar dagen na het overlijden van hun oom naar het huis van de vriendin van de tante gegaan, maar volgens eiseres 2 was dit na een maand. Eiser heeft verklaard dat zij zeven maanden na het overlijden van hun oom bij de vriendin van de tante gingen wonen. Over het verblijf bij de vriendin heeft eiseres 1 verklaard dat hun tante daar niet woonde, dat de vriendin twee kinderen had en dat deze meestal niet thuis waren. Eiseres 2 heeft echter verklaard dat hun tante daar wel woonde en dat de vriendin vier kinderen had die steeds thuis aan het spelen waren.
16. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat eisers tegenstrijdig aan elkaar hebben verklaard over het incident tussen eiser en leden van [naam groepering] . Eiseres 1 heeft verklaard dat eiser in 2019 op straat aan het rondhangen was met vrienden toen hij werd lastiggevallen. Eiseres 2 heeft verklaard dat zij eind 2019 samen met eiseres 1 en eiser op straat liep toen mannen een meisje wilden pakken en dat er vervolgens werd gevochten. Eiser heeft verklaard dat hij in 2021 is mishandeld door leden van [naam groepering] toen hij boodschappen ging doen.
17. Ten slotte heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat niet uit de verklaringen van eisers is op te maken waarom de personen die hun oom zouden hebben vermoord, en vervolgens met eiseressen zouden willen trouwen, tot [naam groepering] behoren. Al met al heeft verweerder de door eisers gestelde problemen met [naam groepering] niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Vrees bij terugkeer, verblijfsvergunning regulier en belangen van het kind
18. Eisers stellen dat zij, zo begrijpt de rechtbank, in heel Somalië te vrezen hebben voor [naam groepering] . Eiseressen stellen te zullen worden uitgehuwelijkt aan leden van [naam groepering] en eiser stelt te zullen worden gerekruteerd. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat eisers deze vrees niet aan hun asielrelaas kunnen ontlenen. Het is ook niet aannemelijk dat eisers hiervoor te vrezen hebben buiten hun asielrelaas om. Daartoe is redengevend dat niet is gebleken dat eisers afkomstig zijn uit een regio waar [naam groepering] de overhand heeft.
19. Bij het afwijzen van een eerste asielaanvraag toetst verweerder uit zichzelf of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op andere gronden dan voor internationale bescherming. De rechtbank volgt eisers niet in de stelling dat verweerder hen ten onrechte een dergelijke reguliere verblijfsvergunning heeft onthouden, gelet op het navolgende.
20. Volgens eisers is sprake van een schrijnende situatie die gelegen is in een samenstel van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 3.6ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Hierbij moet het gaan om individuele omstandigheden die zich in Nederland voordoen. Dat volgt uit onderdeel B11/2.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Verweerder heeft dan ook terecht overwogen dat de omstandigheden dat de asielprocedure van eisers lang heeft geduurd, dat zij minderjarig zijn en dat zij uit Somalië komen niet voldoende zijn. Deze omstandigheden zijn, ook in samenhang bezien, niet voldoende voor de conclusie dat sprake is van een schrijnende situatie. Verder hebben eisers gewezen op een broer in Duitsland met wie zij familie- en gezinsleven willen uitoefenen, maar dat is geen omstandigheid die zich in Nederland voordoet en bovendien is de gestelde familierechtelijke relatie niet onderbouwd. Uit dat laatste vloeit verder voort dat eisers niet in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het recht op familieleven).
21. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat verweerder zowel in de asielbeoordeling als in de reguliere beoordeling voldoende rekening heeft gehouden met de minderjarigheid van eisers. De stelling van eisers dat de bestreden besluiten desondanks in strijd zijn met de belangen van het kind, komt neer op de stelling dat terugkeer van elk kind naar Somalië onacceptabel is. Dat dit het geval is, is echter niet onderbouwd.
22. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvragen van eisers terecht afgewezen. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of verweerder op goede gronden (nog) geen terugkeerbesluit heeft genomen in verband met het onderzoek naar adequate opvang voor eisers in Somalië.
Adequate opvang in het land van herkomst
23. In een drietal uitspraken van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1530/1531/1532, heeft de Afdeling uiteengezet wat de gevolgen zijn van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021 in de zaakT.Q. tegen Nederland. In deze uitspraken is geoordeeld dat verweerder zo spoedig mogelijk na het indienen van een asielverzoek door een alleenstaande minderjarige moet onderzoeken of er in het land van herkomst adequate opvang beschikbaar is. Verweerder moet ernaar streven om dit onderzoek tijdens de beoordeling van de asielaanvraag af te ronden, maar mag een besluit op de asielaanvraag loskoppelen van een besluit over terugkeer als dit onderzoek op dat moment nog niet is afgerond. Voorop staat echter dat verweerder voortvarend handelt en zo spoedig mogelijk duidelijkheid geeft over de verblijfsrechtelijke status van de alleenstaande minderjarige. Daarom moet verweerder in dergelijke gevallen bij het afwijzen van een asielaanvraag motiveren waarom hij geen terugkeerbesluit uitvaardigt. 24. De rechtbank volgt eisers in de stelling dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij nog geen terugkeerbesluiten heeft genomen. In dat verband heeft verweerder onvoldoende toegelicht welk onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst is verricht, waarom dat tijd heeft gekost, welk onderzoek nog verricht moet worden en hoeveel tijd daar naar zijn inschatting mee gemoeid zal zijn. Hierbij is het volgende van belang.
25. Eisers hebben hun asielaanvragen ingediend op 8 september 2021, toen zij respectievelijk 13, 15 en 16 jaar oud waren. Nadat beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond zijn verklaard, zijn er pas op 28 februari 2023 voornemens tot afwijzing van de asielaanvragen uitgebracht. Volgens de voornemens heeft het onderzoek tot dan toe bestaan uit het afnemen van de gehoren in het kader van de asielprocedure. Verweerder heeft niet toegelicht waarom hij zo veel tijd nodig heeft gehad voor het afnemen van de asielgehoren en waarom er in de tussentijd niet tevens op andere manieren onderzoek is verricht, bijvoorbeeld door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Bovendien beroept verweerder zich in dit kader ten onrechte mede op de taalanalysegehoren, omdat die naar hun aard niet geschikt zijn om deel uit te maken van het onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst. Daar komt bij dat niet blijkt hoe de asielgehoren concreet hebben bijgedragen aan het onderzoek naar adequate opvang. In de bestreden besluiten van 18 april 2023 is vervolgens niets anders opgenomen dan dat het onderzoek door de DT&V nog loopt. In het verweerschrift van 13 november 2023 wordt niet op het onderzoek ingegaan. De gemachtigde van eisers heeft vervolgens zelf de ‘Nota beoordeling adequate opvang’ ten aanzien van eiser, alsmede een aantal verslagen van vertrekgesprekken aan de digitale dossiers toegevoegd. Daaruit blijkt dat de DT&V pas maanden na de bestreden besluiten aan een onderzoek is begonnen en in dat kader tot op heden niets anders heeft gedaan dan dossieronderzoek en het houden van maandelijkse gesprekken.
26. Verweerder wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat hij pas goed en wel kan beginnen met het onderzoek als de asielbeoordeling is afgerond. Dit verhoudt zich immers niet met de hiervoor onder 22 genoemde uitspraken en evenmin met artikel 24, derde lid, van de Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn). Op grond van deze laatste bepaling moet verweerder zo spoedig mogelijk na het verzoek om internationale bescherming beginnen met het opsporen van de gezinsleden van de niet-begeleide minderjarige. Het onderzoek mag er weliswaar niet toe leiden dat de minderjarige of diens familieleden in gevaar komen, maar dat betekent niet dat verweerder kan stilzitten. Het onderzoek naar adequate opvang kan immers ook plaatsvinden zonder de ondersteuning van de (lokale) autoriteiten in het land van herkomst in te roepen. Daar komt bij dat uit de hiervoor onder 22 genoemde uitspraken volgt dat het onderzoek niet mag worden gerekt tot het moment dat de vreemdeling inmiddels meerderjarig is geworden. Dit klemt in deze zaak te meer aangezien eiser inmiddels de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en verweerder ook ter zitting niet heeft kunnen inschatten wanneer eiser een besluit tegemoet kan zien.
27. Aan verweerder kan worden toegegeven dat de ongeloofwaardig bevonden verklaringen van eisers over hun herkomst het onderzoek naar adequate opvang heeft bemoeilijkt. Ook die omstandigheid rechtvaardigt echter niet dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt en eisers aldus onnodig in onzekerheid laat over hun verblijfsstatus in Nederland. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder eisers wel heeft gevolgd in de opgegeven identiteit en nationaliteit.