ECLI:NL:RBDHA:2023:20611
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag tot verlening van machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak hebben eisers, waaronder een referent en een eiseres, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. De aanvraag is op 6 oktober 2022 ingediend, en de staatssecretaris had uiterlijk op 4 april 2023 een besluit moeten nemen. Aangezien dit niet is gebeurd, hebben eisers de staatssecretaris op 14 april 2023 en 21 juli 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Het beroep is op 14 augustus 2023 ingesteld en is tijdig ingediend, omdat er meer dan twee weken zijn verstreken na de ingebrekestelling.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist. Eisers hebben verzocht om de staatssecretaris op te dragen binnen twee weken een besluit te nemen en om een dwangsom op te leggen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. De rechtbank heeft geoordeeld dat er in dit geval sprake is van een bijzonder geval, waardoor een langere termijn dan twee weken moet worden opgelegd voor het nemen van een besluit.
De rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris binnen twintig weken na de verzending van de uitspraak een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van €100,- per dag opgelegd, met een maximum van €7.500,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris al €1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op €418,50, en moet het betaalde griffierecht van €184 worden vergoed.