ECLI:NL:RBDHA:2023:20579

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
NL23.5759
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezeten door de rechtbank Den Haag

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezeten. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen met een besluit van 4 oktober 2022, en het bezwaar van eiser werd bij het bestreden besluit van 31 januari 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 12 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde, mr. K. Mohasselzadeh, en de staatssecretaris vertegenwoordigd was door mr. G. Erdal. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, geboren in 1983 en van Iraanse nationaliteit, niet voldoet aan het middelenvereiste, aangezien zijn inkomen uit een uitkering op grond van de Participatiewet bestaat en hij daarmee een beroep doet op publieke middelen. De rechtbank oordeelt dat de herkomst van de middelen geen beslissend criterium is voor het middelenvereiste, maar dat eiser niet kan afwijken van dit vereiste gezien zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als langdurig ingezetene of voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5759

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. K. Mohasselzadeh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezeten’.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 4 oktober 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 31 januari 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig T. Mehrian. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1983 en heeft de Iraanse nationaliteit. Hij heeft op 21 april 2022 een aanvraag ingediend voor een ‘EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezeten’.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan het middelenvereiste. [1] De uitkering van eiser is niet aan te merken als zelfstandig inkomen. [2] Eiser komt ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, aangezien hij niet voldoet aan het middelenvereiste. [3]
Wat vindt eiser in beroep?
4. Uit artikel 5, eerste lid aanhef en onder a van de Richtlijn langdurig ingezeten en de uitspraak van het Hof van Justitie van 3 oktober 2019 [4] blijkt dat de herkomst van de middelen geen beslissend criterium is voor het middelenvereiste. Het inkomen van het gezin van eiser is sinds de eerste toelating hetzelfde gebleven en de echtgenote van eiser is blijvend arbeidsongeschikt, zodat eiser de zorg over de kinderen op zich moet nemen. Verweerder heeft daarom ondeugdelijk gemotiveerd waarom niet kan worden afgeweken van het middelenvereiste. Daarnaast is de hoorplicht geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet (langer) in is geschil dat eiser niet aan het middelenvereiste voldoet. Ook is tussen partijen niet in geschil dat het inkomen van eiser bestaat uit een uitkering op grond van de Participatiewet en dat hij daarmee een beroep doet op de publieke middelen. De vraag die ter beantwoording voorligt is of van het middelenvereiste kan worden afgeweken gelet op de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden.
5.1.
Artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn langdurig ingezetenen bepaalt dat lidstaten van onderdanen van derde landen het bewijs mogen verlangen dat zij voor zichzelf en gezinsleden beschikken over vaste en regelmatige inkomsten zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat. Uit de imperatief geformuleerde bepaling en de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van onder andere de wijziging van Richtlijn 2003/109 (TK 2012 - 2013, 33 581, nr. 3 p. 20 en 21) volgt dat op die voorwaarde geen uitzondering kan worden gemaakt. [5]
5.2.
Nu eiser een beroep doet op publieke middelen kan verweerder geen uitzondering maken op het middelenvereiste. Verweerder heeft dan ook geen toepassing hoeven geven aan artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
5.3.
Verder is de hoorplicht niet geschonden, nu verweerder zich – gezien het bezwaarschrift waarin eiser de omvang en aard van zijn middelen niet heeft weersproken – zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat op voorhand redelijkerwijs geen twijfel was dat het bezwaar niet tot een ander besluit kon leiden.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als langdurig ingezetene of voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond.
7. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van
mr.T. Verschoor, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de artikelen 3.73, 3.74 en 3.75 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en
2.Zie artikel 3.74, eerste lid, van het Vb.
3.Zie artikel 21 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.Zie ECLI:EU:2019:830.
5.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 juli 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:8643, de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Oost-Brabant van 30 september 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:5199 en de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem van 8 september 2016 ECLI:NL:RBDHA:2016:11017.