ECLI:NL:RBDHA:2023:20573
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op humanitaire gronden en belangenafweging onder artikel 8 EVRM
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een wijziging/verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van niet-tijdelijke humanitaire gronden. De aanvraag is afgewezen omdat eiser niet heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser beoordeeld. Eiser, geboren in 1988 met de Indiase nationaliteit, heeft eerder een verblijfsvergunning gehad als gezinslid. De aanvraag is afgewezen op 16 maart 2021 en het bezwaar daarop is op 1 maart 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 31 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde.
De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden de aanvraag heeft afgewezen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij het inburgeringsexamen heeft gehaald of dat hij hiervoor vrijgesteld is. De rechtbank stelt vast dat de belangenafweging, die door verweerder is gemaakt, niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat hij daadwerkelijk invulling heeft gegeven aan het gezinsleven met zijn kinderen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag niet onterecht is en dat de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, in aanwezigheid van mr. T. Verschoor, griffier. De beslissing is openbaar gemaakt en eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift indienen bij de Raad van State.