ECLI:NL:RBDHA:2023:20573

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
NL23.9491
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op humanitaire gronden en belangenafweging onder artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een wijziging/verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van niet-tijdelijke humanitaire gronden. De aanvraag is afgewezen omdat eiser niet heeft voldaan aan het inburgeringsvereiste. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser beoordeeld. Eiser, geboren in 1988 met de Indiase nationaliteit, heeft eerder een verblijfsvergunning gehad als gezinslid. De aanvraag is afgewezen op 16 maart 2021 en het bezwaar daarop is op 1 maart 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 31 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden de aanvraag heeft afgewezen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij het inburgeringsexamen heeft gehaald of dat hij hiervoor vrijgesteld is. De rechtbank stelt vast dat de belangenafweging, die door verweerder is gemaakt, niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat hij daadwerkelijk invulling heeft gegeven aan het gezinsleven met zijn kinderen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag niet onterecht is en dat de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.

De uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, in aanwezigheid van mr. T. Verschoor, griffier. De beslissing is openbaar gemaakt en eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift indienen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.9491 en NL23.9494
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Uzumcu),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Erdal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een wijziging/verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd om ‘verblijf op grond van niet-tijdelijke humanitaire gronden’. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser met het besluit van 16 maart 2021 afgewezen en is met het besluit van 1 maart 2023 op het bezwaar van eiser bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. F. Uzumcu, die waarnam voor de gemachtigde van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser is geboren op [datum] 1988 en heeft de Indiase nationaliteit. Eiser is in de periode van 14 oktober 2015 tot 14 oktober 2020 in het bezit geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor ‘verblijf als gezinslid bij [naam] ’. Eiser heeft verlenging van de verblijfsvergunning aangevraagd op humanitaire gronden [1] .
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet is gebleken dat eiser het inburgeringsexamen heeft gehaald [2] of dat hij hiervan is vrijgesteld of ontheven [3] . Daarnaast is afwijzing van de aanvraag niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [4] . Verweerder neemt aan dat het privé- en familieleven van eiser aanwezig is, maar stelt dat uit de belangenafweging blijkt dat inmenging hierin gerechtvaardigd is.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Verweerder heeft volgens eiser niet mogen tegenwerpen dat niet is gebleken van een invulling van het gezinsleven met zijn minderjarige kinderen. Zijn kinderen hebben het recht te worden opgevoed door beide ouders. Eiser heeft verzocht om een omgangsregeling met zijn kinderen. [5] Verder heeft verweerder de belangenafweging door de strafrechtelijke veroordelingen ten onrechte in zijn nadeel laten uitvallen. Ook aan het economisch belang is ten onrechte zwaar gewicht toegekend, nu verweerder zijn paspoort geruime tijd in bewaring had en herhaaldelijk heeft geweigerd hem een verblijfaantekening te verstrekken. Met betrekking tot het inburgeringsexamen is nog onduidelijk of eiser hiervan vrijgesteld zal worden. Tot slot is in het bestreden besluit sprake van een zodanige wijziging in de grondslagen dat sprake is van een nieuw besluit waartegen eiser bezwaar had moeten kunnen maken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Bezwaarfase
5. Uit vaste jurisprudentie van de hoogste bestuursrechter [6] blijkt dat uit artikel 7:11 van de Awb [7] volgt dat in de bezwaarfase een volledige heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. Dit kan dus betekenen dat het besluit op bezwaar met andere argumenten wordt gemotiveerd dan het in bezwaar bestreden primaire besluit. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet in een nadeligere positie is gebracht, omdat het materiële rechtsgevolg van het primaire besluit, de afwijzing van de aanvraag, na bezwaar niet is gewijzigd. Verweerder heeft enkel besloten het vijfjaarsvereiste niet langer aan eiser tegen te werpen. Dat eiser met een nieuwe bezwaarfase meer tijd zou hebben gehad, zoals hij ter zitting naar voren heeft gebracht, kan aan het voorgaande niet afdoen.
Inburgeringsexamen
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser op goede gronden niet heeft ontheven van de inburgeringsplicht en geen aanleiding heeft hoeven zien de inburgeringsplicht buiten toepassing te laten [8] . Vaststaat dat eiser zijn inburgeringsexamen niet heeft gehaald en eiser heeft evenmin aantoonbaar geleverde inspanningen verricht het inburgeringsexamen te halen [9] . In de door eiser aangevoerde omstandigheden, namelijk de verbroken partnerrelatie, zijn woonomstandigheden, zijn verslavingsproblematiek en het verzoek bij de rechtbank voor een omgangsregeling met zijn kinderen heeft verweerder onvoldoende aanleiding hoeven zien de inburgeringsplicht buiten toepassing te laten. De rechtbank overweegt in dit verband dat eiser ter zitting heeft gesteld dat zijn verzoek om een omgangsregeling inmiddels door de rechtbank is afgewezen. Verweerder was, gelet op het bovenstaande, niet gehouden het besluit op te schorten. Dat eiser het hoger beroep van zijn omgangsregeling afwacht, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Ook heeft verweerder in redelijkheid geen toepassing hoeven geven aan artikel 4:84 van de Awb. De rechtbank wijst er in dit verband op dat eiser niet met stukken heeft onderbouwd dat er momenteel nog een procedure loopt bij de gemeente om hem vrij te stellen van het inburgeringsexamen. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat de verblijfsprocedure er niet voor is bedoeld om eiser alsnog aan de verblijfsvoorwaarden te laten voldoen.
Belangenafweging
7. Uit vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de hoogste bestuursrechter volgt dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van gezinsleven en privéleven een “fair balance” moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [10] De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstaf impliceert verder dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend moet toetsen. [11]
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiser heeft laten uitvallen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat inmenging in het familieleven van eiser gerechtvaardigd is. Verweerder heeft in de belangenafweging, conform artikel 3 en 16 van het IVRK, het belang van de kinderen van eiser hierin meegewogen. In het voordeel van eiser weegt dat privé- en gezinsleven van eiser in Nederland is ontstaan en geïntensiveerd gedurende zijn rechtmatig verblijf in Nederland. Hier heeft verweerder tegenover mogen stellen dat eiser, ondanks rechtmatig verblijf gedurende 5 jaar, niet aan het inburgeringsvereiste is gaan voldoen. Ook heeft verweerder in het nadeel van eiser mogen wegen dat niet is gebleken dat hij feitelijk en daadwerkelijk invulling heeft gegeven aan het gezinsleven met zijn twee zoons. Het feit dat hij een verzoek heeft gedaan om een omgangsregeling heeft verweerder in het bestreden besluit in het belang van de kinderen betrokken, maar dit maakt op zichzelf niet dat aan dit belang meer waarde moet worden gehecht dan aan het belang van Nederland. Hierbij heeft verweerder mogen betrekken dat de partnerrelatie tussen eiser en de moeder van zijn twee kinderen sinds 1 december 2020 is verbroken. Sindsdien verblijft eiser in een daklozenopvang en woont hij niet meer samen met zijn kinderen. Ook is eiser niet in staat geweest om enige financiële, materiële of praktische bijdrage te leveren aan de verzorging en opvoeding van zijn kinderen. Daarbij komt dat alleen de moeder met het ouderlijk gezag over de kinderen is belast. Verweerder heeft hierbij ook mogen betrekken dat eiser in 2019 en 2020 bij herhaling strafrechtelijk veroordeeld is op grond van mishandeling [12] van zijn ex-partner, zijn verblijfgeefster en de moeder van zijn kinderen. Bij een van deze veroordelingen is eiser een gebieds- en contactverbod opgelegd jegens zijn oudste kind. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij, ondanks de genoemde omstandigheden, structureel, frequent en regelmatig contact heeft gehad met zijn zoons. Verweerder heeft verder, met het oog op de openbare orde en nationale veiligheid, de strafrechtelijke veroordelingen zwaar in het nadeel van eiser mogen meewegen. Ook heeft verweerder het economisch belang van Nederland mogen meewegen in het nadeel van eiser, nu hij geen baan en geen bestaansmiddelen heeft. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat verwacht kan worden dat hij binnenkort wel een baan zal hebben.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de gemaakte belangenafweging een ‘fair balance’ heeft gemaakt tussen enerzijds het belang van eiser en anderzijds het belang van de Nederlandse staat, daarbij het belang van de kinderen van eiser kenbaar heeft betrokken en deugdelijk het standpunt heeft gemotiveerd dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het kader van de belangenafweging van artikel 8 EVRM zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het weigeren van de vergunning niet in strijd is met artikel 8 EVRM.
Wat is de conclusie?
8. Het beroep is ongegrond.
9. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er niet langer sprake is van connexiteit. [13]
10. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. T. Verschoor, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Deze voorwaarde is geregeld in artikel 3.80a, eerste lid, van het Vb.
3.Artikel 3.80a, tweede lid, van het Vb.
4.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Eiser verwijst hierbij naar uitspraak 29192/95 van 11 juli 2000 inzake Ciliz tegen Nederland, JV 2000/187, waarin is bepaald dat deelname van de ouder aan de procedure in verband met omgangsrecht niet in het gedrang mag worden gebracht door beslissingen genomen in het kader van de verblijfsvergunning. Eiser verwijst ook naar artikel 3 en 16 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
6.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU7925.
7.Algemene wet bestuursrecht.
8.Ingevolge artikel 3.80a, vierde lid, van het Vb kan verweerder het eerste lid van artikel 3.80a van het Vb buiten toepassing laten voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot onbillijkheid van overwegende aard.
9.Zoals uitgewerkt in paragraaf 8.1.2.3. van hoofdstuk B9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
10.Onder meer uiteengezet in de uitspraken van de Afdeling van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73 en 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
12.Artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
13.Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb.